Verkondig het Woord,

totdat Hij komt.

Zij die de Here liefhebben, zijn als de opgaande zon in haar kracht

Ontdek mijn Blog

Een website over bijbelse onderwerpen.


Iedereen heeft een roeping ontvangen. Een roeping om liefde en geloof uit te dragen, te helen en aandacht te schenken, betekenis te vinden in deze wereld en hulp te bieden bij het ontdekken van de ware waarde van het leven. Mijn roeping is Bijbelse teksten te bespreken en jouw te helpen met de interpretatie ervan.


Bekijk de Bijbelse onderwerpen

Meest recente teksten


door janmaarten.verbeek 26 augustus 2025
Hoofdstuk 38 1 En het woord van de HEERE kwam tot mij, zeggende: 2 Mensenkind, richt uw aangezicht tegen Gog, het land van Magog, de vorst van Meschech en Tubal, en profeteer tegen hem. 3 En zeg: Zo zegt de Here GOD: Zie, Ik ben tegen u, o Gog, de hoofdvorst van Ros, Meschech en Tubal. Het woord “Gog” komt, buiten deze twee hoofdstukken, twee keer voor in de NBG51 vertaling: 1 Kronieken 5:4: En de zonen van Joel: zijn zoon Semaja, diens zoon Gog, diens zoon Simi, Openbaring 20:8: en hij zal uitgaan om de volkeren aan de vier hoeken der aarde te verleiden, Gog en Magog, om hen tot de oorlog te verzamelen, en hun getal is als het zand der zee. Er is echter in de HCSB-Bijbel bij Numeri 24:7 waar Agag wordt genoemd een opmerking: 24:7 Sam, LXX, Sym, Theod lezen Gog: Sam is de Samaritaanse Pentateuch LXX is de Septuaginta Sym is Symmachus Theod is Theodotion Er staat dan in Numeri 24:7: Hij zal het water uit zijn emmers uitgieten, en zijn nageslacht zal in vele wateren zijn. En zijn koning zal hoger zijn dan Gog, en zijn koninkrijk zal verheven zijn. Agag is de koning van Amalek in 1 Samuël 15, die door Samuël in stukken werd gehouwen, omdat koning Saul had nagelaten hem te doden. Agag betekent: Strong 090. Agag [ag-ag ;] of Agag [Ag-awg ;] van onzekere afleiding [vergelijk 089]; vlam; Agag, een titel van Amalekitische koningen: Agag. Gog betekent: Strong 01463. גוג‎ Gowg gohg; van onzekere afleiding; Gog, de naam van een Israëliet, ook van een ander volk in het noorden: — Gog. Grieks 1136 Deze namen geven dus geen duidelijkheid. Rashi zegt in zijn commentaar: Gog is de naam van een koning en Magog de naan van een land. Zie Genesis 10:2: De zonen van Jafeth: Gomer, Magog, Madai, Javan, Tubal, Meschech en Tiras. Maar waar ligt Magog? Vers 3 heeft het over Ros, Meschech en Tubal. Zijn dat Rusland, Moskou en Tobolsk, de vroegere hoofdstad van Siberië? 4 Ik zal u terugdrijven, haken in uw kaken slaan en u met uw hele leger, paarden en ruiters, allen prachtig gekleed, een grote schare met schilden en wapenschilden, allen zwaardvechters, naar buiten brengen. 5 Perzië, Ethiopië en Libië zijn met hen, allen met schilden en helmen. 6 Gomer en al zijn troepen; het huis van Togarma uit het uiterste noorden, en al zijn troepen; en vele volken met u. Perzië is het huidige Iran. Ethiopië spreekt voor zich, evenals Libië. Gomer is de naam van een persoon uit de Bijbel, de naam van een Bijbels volk en ook de naam van verschillende steden en plaatsen in verschillende delen van de wereld. Er is een stad met de naam Gomer in Armenië, een gemeente in Frankrijk en een niet-geïncorporeerde gemeenschap in Ohio. Daarnaast is er een Gomer Township in Missouri en een voormalig fort met de naam Fort Gomer in Engeland. De naam wordt ook in verband gebracht met de Cimmeriërs, een nomadisch volk dat ten noorden van de Zwarte Zee leefde. TOGARMAH (tō-ga'ma, Heb. tôgharmâh). Een man die in twee genealogieën voorkomt als zoon van Gomer (Genesis10.3; 1Kronieken1:6), een afstammeling van Jafeth. Ezechiël 27:14 vermeldt dat Beth Togarma “werkpaarden, oorlogspaarden en muilezels” verhandelde voor Tyreense handelswaar. Later noemt de profeet onder de troepen van Gog: “Beth Togarma uit het verre noorden met al zijn troepen” (Ezechiël 38:6). Togarma komt voor in de Hettitische teksten uit Boghaz Koi, en sommige assyriologen stellen Togarma gelijk aan Til-Garimmu, een provincie tussen de Eufraat en het Anti-Taurusgebergte. Het lijkt er echter op dat de profeet verwijst naar een volk of natie die verder van Palestina verwijderd is. [1] noemt de zes volken, die tegen Israël ten strijden zullen trekken, als volgt: Magog Dit is een naam in het Hebreeuws, die in de taal van het volk heel anders kan klinken. Als bijvoorbeeld Jesaja profeteert over Cyrus dan blijkt deze koning Kores te heten in zijn eigen taal, toch is het wel te herkennen. Zo zal ook deze naam van de vorst Gog een herkenbare zijn als hij opstaat. Hij is de vorst van Ros. In de eerste Nederlandse Systematisch Ingerichte Encyclopaedie (ENSIE) kunnen we lezen dat het Russische rijk in de negende eeuw werd gesticht door Scandinaviërs die zich verbonden met de Chazaren-rijk in Zuid-Rusland tegen de Arabieren. Deze mensen noemden zich ‘Roes’. Tubal schijnt ook verband te houden met de Scythen die het gebied rond de Zwarte Zee bewoonden. De naam van de provincie Tobolsk komt overeen met Tubal. De nakomelingen van Mesek woonden in de twaalfde eeuw ten noorden van Assyrië in het Zwarte Zee gebied. Deze afstammelingen van Jafet hebben zich verspreid naar het noorden en het westen ten opzichte van Israël. De naam Moskou zou dan herinneren aan de naam Mesek. Perzië De Perzen; om die te plaatsen is niet zo moeilijk, we weten allemaal dat dit het huidige Iran is en voor een gedeelte Irak. Madai is een zoon van Jafeth, wiens nakomelingen Meden werden genoemd. Vanuit de Bijbel weten we dat dit volk samen gegaan is met de Perzen die op hun beurt afstammelingen van Elam waren, dit een zoon van Sem. Oorspronkelijk was hun gebied ten zuiden van de Kaspische Zee en ten oosten van het Zagros gebergte. Cusj Soedanezen zijn afstammelingen van Kus, een zoon van Cham, die het gebied van Zuid-Egypte, Abessinië, Nubië en Soedan bewoonden. Men leeft daar nog steeds, en naar de Bijbelse profetie is het niet verwonderlijk dat deze zich steeds meer keren tegen Israël. Put Puteeërs: dit zijn de afstammelingen van Put, deze bevolkten delen van Egypte en Libië, terwijl Flavius Josephus hen nog verder plaatst, n.l. ook over de huidige landen Algerije, Tunesië. Hij zegt zelfs dat in dat gebied het toenmalige Mauritanië, zich een rivier bevindt met de naam Put. Gomer Gomer is de zoon van Jafeth (Genesis 10:3) en de stamvader van de oude Cimmeriërs die het zuiden van Rusland en de Oekraïne bevolkten, er zijn diverse Bijbelonderzoekers die ook Duitsland als hun woonplaats noemen. Togarma Togarma is een kleinzoon van Jafeth (1 Kronieken 1:6). Flavius Josephus noemt hen de Thugrames, die de Grieken de Frygiërs noemden deze bewoonden in oorsprong Klein-Azië maar zijn door de Turken naar het noorden en het oosten verdreven in de 14de eeuw. De Galaten, die later in de geschiedenis Galliërs worden genoemd hebben ook in Klein Azië gewoond. Het gebied van de Turken was oorspronkelijk tussen de Aral- en de Kaspische zee in Azië. Zij zijn op hun beurt weer verdreven door de Mongolen. De nakomelingen van Togarma wonen nu in de Oost-Europese staten. Hun woonplaats in de tijd van de profetie was Turkije. Vers 4 geeft aan dat God de regie in handen heeft. De NBG-51 zegt: Ik zal u komen halen, haken slaan in uw kaken en u doen uittrekken met uw gehele leger: paarden en ruiters, allen volledig uitgerust, een grote schare, met grote en kleine schilden, allen vertrouwd met het zwaard; 7 Wees voorbereid; ja, bereid u voor, u en al uw vergadering die om u heen verzameld is, en wees een bewaker voor hen. 8 Na vele dagen zult gij worden opgeroepen. In de laatste jaren zult gij komen in het land dat hersteld is van de oorlog, verzameld uit vele volken, op de bergen van Israël, die altijd woest zijn geweest. (Maar zij is uit de volken weggevoerd, en zij zullen allen veilig wonen.) 9 En gij zult opkomen, komende als een storm. Je zult zijn als een wolk die het land bedekt, jij en al je troepen, en vele volken met je. 10 Zo zegt de Here GOD: Op die dag zal er iets in je hart opkomen en zul je een kwaadaardig plan bedenken. 11 Je zult zeggen: Ik zal optrekken naar het land van onommuurde dorpen. Ik zal gaan naar hen die rusten, die veilig wonen, allen zonder muren, en er zijn geen grendels of poorten voor hen. 12 Om buit te maken en te stelen, om uw hand te slaan naar de verlaten plaatsen die nu bewoond zijn, en naar het volk dat uit de volken is verzameld, dat vee en goederen heeft verkregen, dat in het midden van het land woont. Vers 8 geeft ook weer aan, dat God de regie in handen heeft. Vers 11: De dorpen en steden in het huidige Israël zijn niet ommuurd; echter Israël heeft wel de Iron Dome als een raketschild tegen aanvallen van buiten af. 13 Saba en Dedan, en de kooplieden van Tarsis, en al haar dorpen, zullen tot u zeggen: ‘Bent u gekomen om buit te maken? Hebt u uw gezelschap verzameld om een prijs te stelen, om zilver en goud weg te voeren, om vee en goederen weg te nemen, om een grote buit te maken?’ " ' Saoedi-Arabië Het verhaal gaat verder in vers 13 van Ezechiël 38: “Sjeba, Dedan, de kooplieden van Tarsis en al hun jonge leeuwen zullen tegen u zeggen: Komt u om een roof te plegen? Hebt u uw strijdmacht bijeengebracht om buit te roven, om zilver en goud mee te voeren, om vee en bezit mee te nemen, om een grote roof te plegen?” Sjeba en Dedan waren nakomelingen van Raëma. Genesis 10:7 zegt: “De zonen van Raëma zijn: Sjeba en Dedan.” Historici leren ons dat de mensen die bekend stonden als Sheba en Dedan een rondzwervend volk was dat heen en weer migreerde door de woestijn van Arabië. Ze hebben een oude oorsprong. Dit gebied is het huidige Saoedi-Arabië. Kooplieden van Tarsis Tarsis is de Bijbelse term voor het Westen. Het beschrijft geen specifieke locatie, maar de wereld buiten het oude Israël. De kooplieden van Tarsis begonnen als de oude Fenicische handelaren, wiens schepen de Middellandse Zee doorkruisten en via de Straat van Gibraltar noordwaarts voeren naar havens in het gebied dat we nu Europa noemen. Ze voeren ook zuidwaarts naar de westkust van Afrika, vervolgens rond de Zuidelijke Kaap, voordat ze naar de havens in het oosten gingen, voor de handel in zijde en specerijen. Sommige bronnen zeggen dat ze zo ver naar het westen voeren naar de gebieden van Noord- en Zuid-Amerika. Deze handelaren waren de vroege internationale handelaren. Tarsis is de algemene term voor hun handel in de wereld als geheel. Vers 13 vertelt ons dat Saoedi Arabië en de Westerse wereld toekijken en niet ingrijpen om deze oorlog te voorkomen. [2]. 14 Daarom, mensenkind, profeteer en zeg tegen Gog: Zo zegt de Here GOD: Op die dag, wanneer Mijn volk Israël veilig woont, zult u dat dan niet weten? 15 En u zult komen vanuit uw plaats, uit de uiterste delen van het noorden, u en vele volken met u, allen te paard, een groot leger en een machtige strijdmacht. 16 En gij zult opkomen tegen Mijn volk Israël als een wolk, om het land te bedekken. Het zal in de laatste dagen zijn, en Ik zal u tegen Mijn land brengen, opdat de volken Mij zullen kennen, wanneer Ik Mij in u, o Gog, voor hun ogen zal heiligen." Vers 16: het zal in de laatste dagen zijn, dus de eindtijd. Dit lijkt in eerste instantie op dezelfde oorlog in Openbaring 20:8: En hij zal uitgaan om de volken te misleiden die in de vier hoeken van de aarde zijn, Gog en Magog, wier aantal is als het zand van de zee, om hen te verzamelen voor de oorlog. Echter, er zijn belangrijke verschillen: Hoewel de termen Gog en Magog zowel in het boek Ezechiël (38:2-3; 39:1-11) als in het boek Openbaring (20:8) dicht bij elkaar voorkomen, blijkt uit een vergelijking van deze passages dat het om twee verschillende historische gebeurtenissen gaat. Omdat Gog en Magog worden genoemd als strijders in een oorlog aan het einde van het millennium (Openbaring 20:7-9), hebben velen de twee veldslagen in Ezechiël en Openbaring als één en dezelfde geïdentificeerd. De gebeurtenissen na de veldslagen zijn echter heel verschillend, evenals de gebeurtenissen die aan elke veldslag voorafgaan. In de profetie van Ezechiël wordt de strijd van Gog en Magog door God gebruikt om Israël tot Zich te trekken; in Openbaring vindt de strijd van Gog en Magog plaats nadat God Zijn volk tot Zich heeft getrokken voor duizend jaar zegen tijdens het Millennium. Daarom lijkt het het beste om de strijd van Ezechiël in de Grote Verdrukking te plaatsen. Gog uit het land Magog viel Israël binnen in Ezechiël 38, voorafgaand aan de opstand die in Openbaring 20 aan het einde van het millennium wordt genoemd. Verschillen tussen de twee passages zijn onder meer: De invasie in Ezechiël komt uit het noorden, de opstand in Openbaring 20 komt uit de hele aarde. De invasie in Ezechiël duurt zeven jaar om wapens te vernietigen, terwijl het oordeel van de Grote Witte Troon onmiddellijk volgt op de opstand in Openbaring 20. De invasie in Ezechiël vindt plaats vóór de vestiging van het koninkrijk, terwijl de gebeurtenis in Openbaring 20 daarna plaatsvindt. De invasie van Ezechiël wordt vernietigd op de bergen van Israël, terwijl de strijdmacht van Openbaring 20 wordt vernietigd rond Jeruzalem. “In Ezechiël was Gog de leider en Magog zijn land, terwijl in Openbaring beide naties vertegenwoordigen.” Deze profetie van Ezechiël over Gog en Magog kan om drie redenen niet worden geïdentificeerd met de profetie in Openbaring 20:7-10. De eerste vindt plaats voordat het Koninkrijk op aarde wordt gevestigd; de tweede na dit Koninkrijk. Bovendien komt de invasie in Ezechiël alleen uit het noorden, maar in Openbaring komt ze uit de ‘vier windstreken van de aarde’. Verder markeert de opstand van Gog en Magog en hun vernietiging in Openbaring 20:7-10 het begin van de eeuwige staat (Openbaring 20:11-15), maar in Ezechiël is het een voorloper van het duizendjarige koninkrijk op aarde. Het feit dat Gog en Magog zowel in Ezechiël 38:1,6 als in Openbaring 20:7 worden genoemd, duidt voor sommigen op een verband. Gog is echter een menselijke leider en Magog is een volk in Ezechiël 38, maar hun betekenis wordt niet gedefinieerd in Openbaring 20. In andere opzichten is de scène anders. In Ezechiël gaat het leven na de oorlog door en duurt het maanden om de doden te begraven. De oorlog in Openbaring 20 wordt onmiddellijk gevolgd door de vernietiging van de aarde en de schepping van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. De oorlog in Openbaring 20 betreft Jeruzalem. De oorlog van Ezechiël raakt Jeruzalem niet. De scènes zijn verschillend.[3]. 17 Zo zegt de Here GOD: Bent u degene over wie Ik in vroegere dagen gesproken heb, door de hand van Mijn dienaren, de profeten van Israël, die in die dagen vele jaren lang geprofeteerd hebben dat Ik u tegen hen zou brengen? 18 En het zal geschieden, wanneer Gog tegen het land Israël optrekt, zegt de Here GOD, dat Mijn hevige toorn zal worden gewekt. 19 Want in Mijn jaloezie en in het vuur van Mijn toorn heb Ik gesproken: Voorwaar, op die dag zal er een grote beving zijn in het land Israël, 20 zodat de vissen in de zee, de vogels in de lucht, de dieren in het veld, alle kruipende dieren die op de aarde kruipen en alle mensen op het aardoppervlak zullen beven voor Mijn aangezicht. De bergen zullen worden omvergeworpen, de steile plaatsen zullen instorten en alle muren zullen op de grond vallen. 21 En Ik zal het zwaard tegen hem oproepen op al Mijn bergen, zegt de Here GOD. Het zwaard van ieder zal tegen zijn broeder zijn. 22 En Ik zal hem oordelen met pestilentie en met bloed. En Ik zal op hem, op zijn troepen en op de vele volken die met hem zijn, een overvloedige regen, grote hagelstenen, vuur en zwavel laten neerkomen. 23 Zo zal Ik Mijzelf groot maken en Mijzelf heiligen. En Ik zal Mijzelf bekendmaken aan de ogen van vele volken, en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben." ’ ” De aankondiging van de manier waarop de Heer Zichzelf zal heiligen op Gog (Ezechiël 38:16) begint met de uitspraak in vers 17, dat Gog degene is over wie God al door de vroegere profeten heeft gesproken. Het bevestigende antwoord op de gestelde vraag staat in het laatste deel van het vers: “om u over hen te brengen”; zodat הַאַתָּה הוּא eigenlijk betekent: u bent werkelijk hij. De uitspraak dat Gog degene is over wie God al door de vroegere profeten had gesproken, betekent niet dat die profeten Gog daadwerkelijk hadden genoemd, maar gewoon dat Gog de vijand was wiens opstand tegen het volk van God door de profeten van vroeger was voorspeld, evenals zijn vernietiging door een toornig oordeel van de Heer. Het doel van deze opmerking is niet om de profetie te bekrachtigen door te verwijzen naar de uitspraken van eerdere profeten, maar om aan te tonen dat de aanval van de volken die door Gog zijn verzameld op het land en het volk van de Heer, geen onverwachte gebeurtenis is, of een gebeurtenis die in strijd is met de belofte van het herstel van Israël als een koninkrijk van vrede. Naar welke uitspraken van de oudere profeten deze woorden verwijzen, is een vraag die moeilijk te beantwoorden is. Zacharia (12:2-3; 14:2-3) kan natuurlijk niet in aanmerking worden genomen, aangezien Zacharia zelf pas na de ballingschap profeteerde, en dus pas na Ezechiël. Maar we kunnen ons Joël 4:2 en 11 e.v. herinneren; Jesaja 25:5, 25:10, Ezechiël 26:21; Jeremia30:23 en 25; en in feite alle vroegere profeten die profeteerden over Jehovah's dag des oordeels over alle heidenen. Vers 18 en 19 bevatten geen woorden die Jehovah via de oude profeten sprak en die Ezechiël nu overbrengt naar Gog en de tijd van zijn verschijning (Hitzig en Kliefoth). Het voltooide werkwoord דִּבַּרְתִּי in vers 38:19 rechtvaardigt een dergelijke veronderstelling geenszins; want dit is puur profetisch en drukt de zekerheid van de goddelijke beslissing uit als iets dat duidelijk bewezen is. Nog minder kan 'נְאֻם אד in vers 18 worden opgevat als een verleden tijd, zoals Kliefoth veronderstelt; noch kunnen de verzen 18 en 19 worden beschouwd als iets dat al lang voorspeld was, en dus worden gescheiden van de verzen 20-23 als een woord van God dat nu voor het eerst wordt uitgesproken. Voor de antropopathische uitdrukking “mijn toorn stijgt op in mijn neus” vergelijk Psalm 18:9, “rook stijgt op in Zijn neus”. De uitbarsting van toorn komt tot uiting in de heftige ademhaling die de toornige man door zijn neus in- en uitademt (zie de commentaar op de Psalm, l.c.). Het uitbreken van de toorn van God wordt letterlijk uitgelegd in vers 19. In de jaloezie van Zijn toorn heeft God gesproken, d.w.z. besloten, om een grote beving over het land Israël te brengen. בְּקִנְאָתִי (zie Ezechiël 5:13) wordt versterkt door בְּאֵשׁ עֶבְרָתִי (zie Ezechiël 21:36; Ezechiël 22:21). De schok die over het land Israël zal komen, zodat alle schepselen in de zee, in de lucht en op de grond beven voor Jehova (מִפָּנַי), die verschijnt om te oordelen, zal in de natuur uitgroeien tot een werkelijke aardbeving, die bergen, heuvels en muren omverwerpt. מַדִרֵגֹות zijn steile hoogten, die alleen met treden kunnen worden beklommen (Hooglied 2:14). Dit beeld van het beven van de hele wereld, met alle schepselen, voor de Heer die komt om te oordelen, zowel hier als in Joël 4:16, Zacharia 14:4-5, berust op het feit dat zich daadwerkelijk heeft voorgedaan in verband met de openbaring van God op de Sinaï, toen de hele berg deed beven (Exodus 19:16.). De inwoners van het land Israël beven bij de verschrikkelijke verschijnselen die gepaard gaan met de openbaring van de toorn van God, hoewel het toornige oordeel niet op hen van toepassing is, maar op hun vijanden, Gog en zijn legers. De Heer roept het zwaard tegen Gog, opdat zijn legers elkaar verwonden en doden. Dit kenmerk van de vernietiging van de vijand door zelf toegebrachte wonden, dat we ook weer tegenkomen in Zacharia 14:13, heeft zijn typische voorbeeld in de nederlaag van de Midianieten in de tijd van Gideon (Richteren 7:22), en ook in die van de vijand die Juda binnenviel tijdens het bewind van Josafat (2 Kronieken 20:23). In לְכָל־הָרַי is de לְ niet distributief, maar geeft het de richting aan: “naar al mijn bergen”. De nederlaag van de vijand wordt versterkt door wonderbaarlijke plagen die door God worden opgelegd - pest en bloed (zie Ezechiël 28:23), stortregens en hagelstenen (zie Ezechiël 13:11), en het regenen van vuur en zwavel op Gog, zoals vroeger op Sodom en Gomorra (Genesis 19:24). - Zo zal Jehova Zichzelf bewijzen als de almachtige God door Zijn vijanden te oordelen en Zichzelf te heiligen voor alle volken (vergelijk vers 16 en 23). [4]. Hoofdstuk 39 1 Daarom, mensenkind, profeteer tegen Gog en zeg: Zo zegt de Here GOD: Zie, Ik ben tegen u, Gog, vorst van Meschech en Tubal. 2 Ik zal u omkeren en u leiden. Ik zal u uit het uiterste noorden halen en u tegen de bergen van Israël brengen. 3 Ik zal uw boog uit uw linkerhand slaan en uw pijlen uit uw rechterhand laten vallen. 4 Jij zult vallen op de bergen van Israël, jij en al je troepen, en de mensen die bij je zijn. Ik zal je als voedsel geven aan alle soorten roofvogels en aan de dieren van het veld. 5 Jij zult vallen op het open veld, want Ik heb het gezegd, zegt de Here GOD. 6 En Ik zal vuur zenden op Magog en op hen die op de eilanden wonen. En zij zullen weten dat Ik de HEERE ben. 7 En Ik zal Mijn heilige naam bekendmaken in het midden van Mijn volk Israël. En Ik zal niet meer toestaan dat zij Mijn heilige naam ontheiligen. Dan zullen de volken weten dat Ik de HEERE ben, de Heilige in Israël. 8 Zie, het komt, en het zal geschieden, zegt de Here GOD. Dit is de dag waarvan Ik gesproken heb. 9 En de inwoners van de steden van Israël zullen uitgaan en de wapens in brand steken en verbranden, zowel de schilden als de bucklers, de bogen en de pijlen, en de werpsperen en de speren. En zij zullen ze zeven jaar lang met vuur verbranden, 10 zodat zij geen hout uit het veld zullen halen, noch iets uit de bossen zullen kappen; want zij zullen vuur maken van de wapens. En zij zullen plunderen wie hen geplunderd hebben, en beroven wie hen beroofd hebben, zegt de Here GOD. 11 En het zal geschieden op die dag, dat Ik Gog een begraafplaats zal geven in Israël, in het dal van hen die voorbijgaan, ten oosten van de zee. En het zal hen die voorbijgaan afsluiten. En daar zullen zij Gog en al zijn menigte begraven. En zij zullen het noemen: Het dal van de menigte van Gog. 12 En het huis van Israël zal hen begraven, om het land te reinigen, zeven maanden lang. 13 En al het volk van het land zal hen begraven, en het zal voor hen een dag van roem zijn, de dag waarop Ik verheerlijkt zal worden, zegt de Here GOD. 14 En zij zullen mannen in dienst nemen om voortdurend het land te doorzoeken en degenen die op het aardoppervlak achterblijven te begraven, om het te reinigen. Aan het einde van zeven maanden zullen zij met het doorzoeken beginnen. 15 En als degenen die door het land trekken, voorbijgaan, en iemand een bot ziet, dan zal hij er een teken naast zetten, totdat de begraafsters het hebben begraven in het Dal van de Menigte van Gog. 16 En ook de naam van de stad daar is Menigte. Zo zullen zij het land reinigen." Dit hoofdstuk is het vervolg van het vorige en gaat door met ons bekend te maken wat God met Gog gaat doen. Gog als buit voor Israël Ezechiël moet doorgaan met profeteren tegen Gog (vers 1). Voor de vijfde keer klinken in verband met Gog de woorden “zo zegt de Heere HEERE”. De eerste woorden die volgen, zijn gelijk aan die van het begin van het vorige hoofdstuk (38:1-3 ). De HEERE herhaalt Zijn voornemen om Gog vanuit zijn woonplaats in “het uiterste noorden” mee te slepen naar “de bergen van Israël” (vers 2). Direct daarna vertelt Hij dat Hij Gog en zijn bende in Israël zal ontwapenen en hoe Hij dat zal doen (vers 3). Het wordt voorgesteld als een gevecht, waarbij Gog echter geen schijn van kans heeft. De HEERE slaat hem eenvoudig zijn boog uit zijn linkerhand en maakt zijn rechterhand krachteloos, zodat hij zijn pijlen niet kan vasthouden. Daar staat hij dan, weerloos. Vervolgens zal hij vallen op de bergen van Israël, samen met allen die met hem zijn opgetrokken (vers 4 ). Daar liggen ze dan, verslagen. Zij die hebben gedacht een rijke buit te kunnen roven, worden door de HEERE aan de aasvogels en de hyena’s tot voedsel gegeven. Al hergroeperen de legers van Gog die uit de bergen zijn ontkomen zich in het open veld, ze zijn ook daar geen partij voor de HEERE (vers 5). Hij zal hen daar neervellen. Het zal gebeuren, want Hij heeft het gezegd. Het land in het verre noorden, Magog, waaruit Gog weggetrokken is, zal door de HEERE met Zijn vuur worden geoordeeld (vers 6). Het vuur komt ook in de kustlanden die onbezorgd wonen. Mogelijk dat hiermee de landen worden bedoeld die aan de kust van de Zwarte Zee en de Kaspische Zee liggen. Wat Israël betreft, zal de HEERE Zijn heilige Naam in hun midden bekendmaken (Ezk_39:7 ). Hij zal Zijn heilige Naam niet langer laten ontheiligen. Hij is de “Heilige” – hier niet van Israël (Psalm 71:22 ; Jesaja 5:19, 10:20, 12:6, 30:12, 30:15, 41:14, 43:3, 43:14, 45:11, 47:4, 48:17, 54:5 en 60:14 ), maar – “in Israël”. Hij woont te midden van Zijn volk. Zijn oordeel over Gog in Zijn land maakt dat eens te meer duidelijk. Op die dag, de dag waarover Hij gesproken heeft dat Gog geoordeeld zal worden en waar Hij naar heeft uitgezien, zal er een vaste vrede zijn, waaraan niemand ook maar iets kan veranderen (vers 8). Dan is er ongestoorde, volle vrede in Israël en in de wereld. De vernietiging is in enkele woorden beschreven. De beschrijving van de gevolgen gebeurt veel uitvoeriger. De vijanden menen Israël als prooi te overvallen, maar het omgekeerde gebeurt: de inwoners van Israël zullen hun aanvallers beroven (verzen 9-10). Dit gedeelte doet denken aan de Joden in Susan in het boek Esther, die ook eerst dreigen te worden omgebracht door hun vijanden, maar waar de rollen ook worden omgedraaid (Esther 9:1-10). Het wapentuig van de legers van Gog zal als brandhout dienen. Het is een enorm arsenaal. Men zal er liefst zeven jaar vuur van kunnen stoken. Gewoonlijk worden buitgemaakte wapens aan de eigen wapenvoorraad toegevoegd. Maar toevoeging aan de eigen wapenvoorraad is niet nodig, want er zullen geen oorlogen meer zijn. Bij de komst van Christus zijn de wapens omgesmeed tot landbouwwerktuigen (Jesaja 2:4 en Micha 4:3). Na de volkomen verdelging van Gog wijst de HEERE voor de gesneuvelden een graf aan in Israël (vers 11). Er zal geen transport van de lijken plaatsvinden naar hun eigen land. De plaats van het graf is “het dal van de reizigers”. Dat dal zal een massagraf worden, waardoor het niet meer als een doorgangsweg voor reizigers kan worden gebruikt. Het dal krijgt een nieuwe naam: “Dal van de menigte van Gog.” De slachting onder de legers van Gog zal zo groot zijn, dat het zeven maanden zal duren voordat alle lijken, of wat daarvan over is, begraven zijn (vers 12). Aan het begraven van die talloze lijken zal de hele bevolking deelnemen (Ezk_39:13 ). De HEERE heeft de vijand verslagen, Hij krijgt de eer. Zijn volk deelt in de overwinning en houdt zich met de resultaten ervan bezig. Het is het zekere bewijs van de totale verdelging van de vijand. Ze horen er niet alleen van, maar kunnen als het ware de bewijzen ervan aanraken. Als na zeven maanden de massa is begraven, zullen mannen die daartoe apart gesteld zijn, zich bezighouden met het opsporen van restanten van de vijand (vers 39:14). Die speurtocht is nodig om het land helemaal te reinigen (vgl. Numeri 19:16). Zij worden daarbij geholpen door reizigers die op hun tocht door het land hier of daar een menselijk bot ontdekken (vers 15). Als ze beenderen zien, moeten ze deze herkenbaar maken, zodat de doodgravers de beenderen gemakkelijk kunnen opmerken en deze kunnen begraven in het massagraf. Zo zal het land gereinigd worden. De naam van het massagraf wordt verbonden met de naam van de stad Hamona (vers 16). Hamona betekent ‘menigte’. Wanneer alle restanten van de ‘menigte’ aan lijken zijn begraven op die ene plaats, zal het land gereinigd zijn. [5] 17 En jij, mensenkind, zo zegt de Here GOD: Spreek tot alle soorten vogels en tot alle dieren van het veld: Komt bijeen en verzamelt u, komt bijeen van alle kanten voor Mijn offer dat Ik voor u offer, een groot offer op de bergen van Israël, opdat gij vlees eet en bloed drinkt. 18 Jullie zullen het vlees eten van de machtigen en het bloed drinken van de vorsten der aarde, van rammen, lammeren, geiten en stieren, allemaal vetgemeste dieren uit Basan. 19 En jullie zullen vet eten tot jullie verzadigd zijn, en bloed drinken tot jullie dronken zijn, van Mijn offer dat Ik voor jullie heb gebracht. 20 En jullie zullen aan Mijn tafel verzadigd worden met paarden en wagens, met machtige mannen, alle krijgslieden, zegt de Here GOD. 21 En Ik zal Mijn heerlijkheid onder de volken vestigen, en alle volken zullen Mijn oordelen zien die Ik heb uitgevoerd, en Mijn hand die Ik op hen heb gelegd. 22 Zo zal het huis van Israël weten dat Ik de HEERE, hun God, ben, vanaf die dag en voor altijd. 23 En de volken zullen weten dat het huis van Israël weggevoerd is vanwege hun ongerechtigheid. Omdat zij Mij ontrouw waren, heb Ik Mijn aangezicht voor hen verborgen en hen overgeleverd in de hand van hun vijanden, en zij zijn allen door het zwaard gevallen. 24 Naar hun onreinheid en naar hun overtredingen heb Ik hun gedaan en Mijn aangezicht voor hen verborgen. Het oordeel over Gog verheerlijkt de HEERE In vers 17 horen we een nieuw “zo zegt de Heere HEERE” – voor de zesde keer in deze twee hoofdstukken. De HEERE komt terug op wat Hij in vers 4 tegen Ezechiël heeft gezegd. Hij moet alle roofvogels en roofdieren oproepen om zich te goed te doen aan de gevallen menigte van Gog. De HEERE noemt het “Mijn offer” (vers 17 en 19) en “een groot offer” (vers 17) dat Hij brengt. De roofdieren mogen het vlees eten en het bloed drinken (vers 17-19 ). Het bloed is het leven en behoort aan God. Hij kan daarom bepalen wat Hij ermee doet. Hier geeft Hij het de roofdieren, waardoor de smadelijke verdelging van dit immense leger nog smadelijker wordt. De ‘maaltijd’ wordt in onderdelen genoemd en er mag onbeperkt worden gegeten, tot verzadiging en dronkenschap toe. Het offer dat de HEERE brengt, kent geen maat. Ze mogen het eten aan “Mijn tafel” (vers 20). De HEERE heeft alles bereid, ze hoeven alleen maar te consumeren, waarbij ze zich geen enkele beperking hoeven op te leggen. Door Zijn handelwijze met Gog en zijn menigte toont God Zijn heerlijkheid aan de heidevolken (vers 21). Die volken zullen Zijn oordeel zien dat Hij geveld heeft. Zij zien in dat oordeel Zijn hand die Hij op Gog en Zijn menigte gelegd heeft als bewijs van Zijn volkomen heerschappij over deze opstandelingen. Als ooit de gedachte heeft geleefd dat de HEERE Zijn volk niet kan bevrijden, dan is die nu wel rechtgezet (vers 22). Die gedachte heeft in het verleden kunnen opkomen bij Zijn volk, het huis van Israël, dat steeds weer door vijanden is belaagd en verwoest. Die gedachte kan ook zijn opgekomen bij de heidevolken die steeds weer bezit van Israël hebben kunnen nemen (vers 23). De volken zullen tot het inzicht komen dat ze zich wel heel erg hebben vergist in het toeschrijven van Israëls ballingschap aan de onmacht van God om Zijn volk tegen de vijanden te beschermen. Het is niet in hen opgekomen dat God die vijanden juist heeft gestuurd en hun de macht heeft gegeven om Zijn volk te overwinnen omdat Zijn volk Hem ontrouw is geweest en Hij hen daarom heeft moeten tuchtigen. Daarom heeft de koning van Babel het volk in ballingschap kunnen voeren en daarom hebben andere vijanden hen kunnen doden. Het is omdat de HEERE Zijn volk in hun hand heeft gegeven. Hij heeft met Zijn volk gehandeld vanwege hun overtredingen tegen Hem (vers 24). Daarom heeft Hij Zijn aangezicht voor hen moeten verbergen. [5]. 25 Daarom zegt de Here GOD: Nu zal Ik de gevangenen van Jakob terugbrengen en barmhartigheid betonen aan het hele huis van Israël, en Ik zal jaloers zijn voor Mijn heilige naam. 26 nadat zij hun schande en al hun zonden, waarmee zij tegen Mij gezondigd hebben, gedragen hebben, wanneer zij veilig in hun land wonen en niemand hen verschrikt; 27 wanneer Ik hen weer uit de volken heb teruggebracht en hen uit de landen van hun vijanden heb verzameld, en Ik Mij in hen heb geheiligd voor de ogen van vele volken; 28 dan zullen zij weten dat Ik de HEERE hun God ben, die hen onder de volken heeft verbannen. Maar Ik heb hen verzameld in hun eigen land en heb niemand van hen daar achtergelaten. 29 Ik zal Mijn aangezicht niet meer voor hen verbergen, want Ik heb Mijn Geest uitgestort over het huis van Israël, zegt de Heere HEERE. Israël hersteld in het land Voor de zevende en laatste keer klinken in deze twee hoofdstukken de woorden “zo zegt de Heere HEERE” (vers 25). De inhoud van die woorden is het herstel van Israël in het land. Dat herstel begint met het brengen van een omkeer in de gevangenschap van Zijn volk dat Hij “Jakob” noemt (vgl. Psalm 85:1 ; Jeremia 30:18 en Jeremia 33:26). De naam Jakob herinnert aan hun stamvader in zijn zwakheid. De oorsprong van het herstel ligt bij de HEERE en heeft zijn grond in Zijn ontferming en in het opkomen voor Zijn Naam. Hij ontfermt Zich over “heel het huis van Israël”, dat wil zeggen alle twaalf stammen (vgl. Ezechiël 3:7,20:40, 36:10 en 37:11). Tevens neemt Hij het op voor Zijn heilige Naam. Vers 39:26 geeft, zoals de HSV hier vertaalt, aanleiding tot de verkeerde gedachte dat Israël trouwbreuk pleegt terwijl het onbezorgd in het land woont. Dit vers kan echter ook als volgt vertaald worden: “Zij zullen de smaad en al de ontrouw, waarmee zij Mij ontrouw zijn geweest, vergeten, wanneer zij in hun land wonen, veilig, zonder dat iemand hen opschrikt” (vertaling Nederlands Bijbelgenootschap 1951). De bedoeling is, dat alle vroegere ellende en afwijking vergeten zullen zijn als zijn eenmaal in hun land wonen. Een andere vertaling luidt: “En zij zullen de verantwoording voor hun smaad en trouweloosheid, waarmee zij zich tegen Mij misdragen hebben, op zich nemen, wanneer zij zeker in hun land wonen en niemand hen opschrikt” (Slachter 2000). In deze vertalingen is duidelijk dat het volk in gerustheid in het land woont als een volk dat hersteld is in zijn relatie met de HEERE. Dat komt ook overeen met het betoog van de profeet die spreekt over het teruggekeerde volk dat in de zegen van het vrederijk eindelijk rust heeft gevonden. De Bewerker van de zegen van het vrederijk is de HEERE. Hij brengt hen terug uit de volken en brengt hen bijeen uit de landen van hun vijanden (vers 39:27). Hierdoor zal Hij voor de ogen van veel heidevolken geheiligd worden, dat wil zeggen dat ze Hem zullen erkennen als de enige ware God. Het zal geen vraag meer zijn Wie de God van Israël is en dat Hij – en niet de volken – met Zijn volk heeft gehandeld (vers 28). Hij heeft Zijn volk onder de heidevolken in ballingschap gevoerd vanwege de ontrouw aan Hem. Eerst in Babel en later ook onder “veel heidenvolken” vanwege hun verwerping van de Messias. Het zal ook volkomen duidelijk zijn dat Hij het is en niemand anders Die Zijn volk weer heeft verzameld in hun land, zonder iemand te vergeten. Dan is de relatie niet slechts tijdelijk of gedeeltelijk, maar voorgoed en volledig hersteld. Hij zal Zijn aangezicht niet meer voor hen verbergen (vers 29). Dat hoeft ook niet, want ze zullen Hem dienen met een volkomen hart. Dat doen ze omdat de HEERE Zijn Geest over hen heeft uitgestort. De Geest legt beslag op hen en daardoor zullen ze alles steeds tot eer van God doen. De Geest zal ook te midden van Gods volk wonen in de herbouwde tempel, waarover de volgende hoofdstukken ons uitvoerig informeren. [5]. Eindnoten [1] https://www.godskalender.nl/zes-landen-van-ezechiel-38/ [2] https://www.godskalender.nl/ezechiel-38-oorlog/ [3] https://www.spiritandtruth.org/questions/243.htm?x=x [4] Keil&Delitzsch, module in softwareprogramma E-Sword. [5] King Comments (NL) door Ger de Koning, module in softwareprogramma E-Sword.
door janmaarten.verbeek 25 augustus 2025
1 De openbaring van Jezus Christus, die God Hem gegeven heeft, om aan Zijn knechten te tonen de dingen, die verordend zijn, om spoedig te geschieden; en Hij heeft het bekend gemaakt, hebbende het door Zijn engel gezonden aan Zijn knecht Johannes; 2 Die getuigd heeft van het Woord Gods en van de getuigenis van Jezus Christus, en van alles wat hij gezien heeft. 3 Welgelukzalig is hij, die leest, en die hoort de woorden dezer profetie, en die bewaart de dingen, die daarin geschreven zijn; want de tijd is nabij. “ Spoedig” en “de tijd is nabij” Vergelijk vers 1 met de volgende verzen: Lukas 18:8: Ik zeg jullie dat Hij de wraak over hen snel zal uitvoeren. Maar wanneer de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het ware geloof op aarde vinden?” Handelingen 12:7: Maar plotseling stond er een engel van de Heer bij hem en er scheen licht in het gebouw. En nadat hij Petrus op zijn zij had geslagen, wekte hij hem en zei: “Sta op! Schiet op!” En de ketenen vielen van zijn handen. Handelingen 22:18: En ik zag Hem tot mij zeggen: ‘Haast u en ga met spoed Jeruzalem uit, want zij zullen uw getuigenis over Mij niet aannemen.’ In al deze verzen wordt het Griekse woord Tachos gebruikt: Strong G5034 tachos; [snelheid; ] zn o; (8); van hetzelfde als 5036 1) snelheid, spoed Wat nu zal worden getoond, zal niet binnen een korte periode gebeuren, maar is eerder een indicatie van de nabijheid van de gebeurtenissen (vgl. Openbaring 2:5). Het is een waarschuwing, bemoediging en zegen voor alle gelovigen die acht slaan op de profetie dat deze gebeurtenissen zullen plaatsvinden zonder enige andere waarschuwing. Vers 3: “de tijd is nabij”: Strong G2540 kai ros; [juiste tijd;] zn m; (86); afleiding onzeker 1) het juiste punt 2) tijdsduur, een korter of langer deel van de tijd, vandaar: 2a) een vaste en bepaalde tijd, de tijd waarin de dingen tot beslissend punt gebracht worden, het beslissend tijdstip waarop gewacht wordt 2b) geschikt of gunstig ogenblik 2c) de juiste tijd 2d) een beperkte tijdsperiode 2e) waar de tijd toe leidt, de toestand van de tijden, de dingen en gebeurtenissen van de tijd Merk op dat de primaire notie van “tijd” die door dit woord wordt overgebracht niet “verstreken tijd” is (zoals in relatie tot een klok of kalender), maar eerder “gepaste tijd”. Er zijn verschillende voorbeelden van het gebruik van dit woord op deze manier elders in de Schrift (bijv. Mattheüs 8:29; 16:3; 24:45; Markus 1:15; Handelingen 24:25; Romeinen 5:6; 1 Timotheüs 6:15). Dus, als Johannes zegt “want de tijd is nabij”, betekent dit dat het nu (of het wordt) de juiste tijd is voor deze dingen om te gebeuren. [1] geeft het samenvattend weer: In de woorden ‘binnenkort’ (én táchei, [vers 1b]) en ‘de tijd is nabij’ (hó kairòs éggús [vers 3]) stuiten we op een interpretatieprobleem dat tot tegenstrijdige opvattingen heeft geleid. Ten eerste stellen preteristen dat de profetieën onmiddellijk in vervulling gingen bij het oordeel van Christus over Jeruzalem in 70 n.Chr. Ten tweede stellen dispensationalisten dat ‘binnenkort’ en ‘de tijd is nabij’ 'op handen zijnde' betekenen, niet ‘onmiddellijk’. Met andere woorden, er kan een interval zijn tussen de tijd van Johannes en de vervulling van zijn profetieën, maar wanneer die profetieën beginnen uit te komen – wanneer dat ook mag zijn – zullen ze zich snel ontvouwen. Ten derde beroepen historische premillennialisten en amillennialisten zich op de eschatologische spanning tussen ‘al’ en ‘nog niet’ om de twee voorgaande zinnen te interpreteren. Deze visie kan als volgt worden samengevat: (a) ‘binnenkort’ en ‘de tijd is nabij’ betekenden onmiddellijk, maar in werkelijkheid werd de wederkomst van Christus uitgesteld (voor minstens tweeduizend jaar). (b) Deze vertraging was echter niet erg verontrustend voor de vroege kerk, omdat zij de eerste komst van Christus beschouwde als de meest climaxrijke gebeurtenis in de geschiedenis. En de eschatologische betekenis ervan weerhield de kerk ervan zich zorgen te maken over wanneer de parousia zou plaatsvinden. Wij zijn het eens met dit laatste standpunt. In vers 1 wordt duidelijk dat de Vader het initiatief neemt, de Zoon de Openbaring ontvangt en deze weer doorgeeft aan Johannes. Vers 2 is terug te vinden Johannes 1:14 en 1 Johannes 1:1-4. Vers 3 geeft, zover ik het weet, de enige belofte van Welgelukzalig aan de lezer van een Bijbelboek. Lezen, horen en bewaren. 4 Johannes tot de zeven gemeenten, die in Asia zijn: Genade en vrede zij u van Hem, Die is, en Die was, en Die komen zal; en van de zeven geesten, die voor Zijn troon zijn; De zeven geesten, die voor Gods troon zijn verwijst naar Jesaja 11:2: En de Geest van de HEERE zal op Hem rusten, de geest van wijsheid en verstand, de geest van raad en kracht, de geest van kennis en van vreze des HEEREN. Dit zijn er zes; echter in de Septuagint staat: en de Geest van God zal op hem rusten, de geest van wijsheid en verstand, de geest van raad en sterkte, de geest van kennis en godsvrucht zal hem vervullen; de geest van de vreze Gods. Dit zijn er zeven. 5 En van Jezus Christus, de getrouwe Getuige, de Eerstgeborene uit de doden en de Heerser over de koningen der aarde. Op Hem, Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn eigen bloed, 6 En ons gemaakt heeft tot koningen en priesters voor God en Zijn Vader; Hem zij de heerlijkheid en de soevereiniteit tot in de eeuwen der eeuwigheid. Amen. 7 Zie, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, en die Hem doorstoken hebben; en alle stammen der aarde zullen om Hem jammeren. Alzo, Amen. Hier wordt de grootheid van Jezus weergegeven en alles, wat Hij voor ons gedaan heeft. Enkele teksten: Jesaja 55:4: Zie, Ik heb Hem gegeven als getuige voor de volken, als vorst en aanvoerder van de volken. Psalm 89:28: En Ik zal hem tot Mijn eerstgeborene maken, hoger dan de koningen der aarde. Exodus 19:6: En gij zult voor Mij een koninkrijk van priesters en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden die gij tot de kinderen Israëls zult spreken. Daniël 7:13: Ik zag in de nacht visioenen, en zie, iemand als een mensenzoon kwam met de wolken des hemels, en kwam tot de Oude van dagen, en zij brachten Hem voor Zijn aangezicht. Zacharia 12:10: En Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem de geest van genade en van smeking uitstorten. En zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwen, zoals men rouwt over een enige zoon, en zij zullen bitter treuren over Hem, zoals men bitter treurt over een eerstgeborene. Commentaar bij vers 7: Zie, hij komt met de wolken. Zou het niet kunnen zijn dat deze wolken niet de gewone wolken van de lucht zijn, maar die wolken van Sinaï, van de Shekinah, van de Transfiguratie, van de Hemelvaart, die de erkende tekenen van de Godheid zijn? Dit is de komst die wordt voorspeld in Daniël 7:13 en Markus 14:62 (ook in Mattheüs 26:64, hoewel daar een andere voorzetsel wordt gebruikt); en in beide gevallen, moet strikt worden opgemerkt, het is een komst tot oordeel. En ieder oog zal Hem zien, niet alleen de ogen van degenen die dan op aarde zullen leven, aangezien het anders onmogelijk zou zijn om de vermelding van degenen die Hem doorboorden uit te leggen, maar de ogen van allen die, in welke tijd en van welke natie dan ook, Zijn verlossing hebben verworpen (vergelijk wat hieronder wordt gezegd over de betekenis van het woord ‘zien’). Zelfs zij die Hem doorboorden. De verwijzing is ongetwijfeld naar Johannes 19:34, 37, en naar Zacharia 12:10 ; en dit, in combinatie met de feiten dat in het gedeelte van de profeet de Joden de vertegenwoordigers van de hele mensheid zijn; dat het een Romeinse soldaat was, geen Jood, hoewel op aandringen van de Joden, die de zijde van Jezus doorboorde terwijl Hij aan het kruis hing; en dat het gebruikte betrekkelijk voornaamwoord niet het eenvoudige maar het samengestelde betrekkelijk voornaamwoord—wie dan ook—is voldoende om aan te tonen dat de personen waarnaar verwezen wordt niet alleen de Joden zijn, maar zij die zich in elke tijd hebben geïdentificeerd met de geest van de moordenaars van de Verlosser. De lezer zou deze woorden niet moeten passeren zonder te onthouden dat de doorboring van de zijde van de Verlosser alleen door Johannes wordt vermeld van alle Evangelisten, nee, niet alleen vermeld, maar ook met een nadruk die aantoont hoe diep de betekenis was die hij eraan hechtte (Johannes 19:34-37). Een duidelijke aanwijzing van het belang van het feit in de geest van de schrijver wordt ons hier eveneens gepresenteerd. En alle stammen van de aarde zullen over hem jammeren. Het is belangrijk om het woord ‘stammen’ op te merken, hetzelfde woord dat wordt toegepast op het ware Israël in de hoofdstukken, Openbaring 5:5, 7:4-8, 21:12. De ‘stammen’ van Israël zijn de figuur waarmee Gods gelovige volk, of het nu Jood of heiden is, wordt vertegenwoordigd. Evenzo worden alle ongelovigen nu voor ons gesteld als ‘stammen,’ de spottende tegenhanger van het ware Israël van God. Zij zijn de stammen van de ‘aarde,’ dat wil zeggen niet de aarde in haar louter neutrale zin, maar als tegenovergesteld aan de hemel, als het toneel van wereldsheid en kwaad. Dus in Mattheüs 24:30-31 worden ‘alle stammen van de aarde’ onderscheiden van de ‘uitverkorenen.’ In geen van de twee clausules, die nu ter overweging staan, hebben we dus enige onderscheid tussen Jood en Heiden. Dezelfde personen worden, numeriek en persoonlijk, in beide gevallen gedacht. Het onderscheid ligt hierin, dat volgens een in de Openbaring gebruikelijke denkwijze, dezelfde personen eerst vanuit een Joods, en vervolgens vanuit een heidens perspectief worden bekeken. Het Ja dat volgt lijkt het getuigenis van de Heer Zelf te zijn van wat net over Hem was verteld (vergelijk Openbaring 22:20). Het Amen is het antwoord van gelovigen op de gedane uitspraak. We moeten ons nog steeds afvragen, In welke zin zullen allen ‘zien’ en ‘wenen’? Het laatste woord moet de interpretatie van het eerste bepalen. Is dit een geklaag van berouw of van ontzetting? of is het beide, zodat de klagers zowel de zondige wereld als de triomferende Kerk omarmen? We kunnen niet aannemen dat hetzelfde woord wordt gebruikt om gekreun aan te duiden van een soort die zo volledig verschillend en tegengesteld aan elkaar is; en de volgende aanvullende redenen lijken het gekreun waar te nemen tot dat van de zonder berouw hebbende goddelozen te beperken: We kunnen niet aannemen dat hetzelfde woord wordt gebruikt om jammerklachten van een soort die zo volledig verschillend en tegengesteld zijn aan elkaar aan te duiden; en de volgende aanvullende redenen lijken de jammerklachten waarover gesproken wordt te beperken tot die van de zonder berouw hebbende mensen en goddelozen: (1) Dit is de juiste betekenis van het woord, en het wordt zo gebruikt in Openbaring 18:9. (2) Zo is ook de betekenis ervan in die profetie van onze Heer waarop de Openbaring is gebaseerd (Mattheüs 24). (3) Het komt overeen met het idee van de stammen van de aarde, die de goddelijken niet omvatten. (4) Gedurende dit boek zijn de goddelijken en de ongoddelijken van elkaar gescheiden. Er is een kloof tussen hen die niet kan worden overgestoken. Als dit de betekenis van de tweede clausule is, moet die van de eerste daarmee overeenkomen, en moet het ‘zien’ dat van schaamte en verwarring van gelaatsuitdrukking zijn. De hele zin komt dus overeen met het doel van het boek, en de komst van Jezus wordt beschreven als die van Degene die komt om Zijn tegenstanders te overwinnen en Zijn triomf te voltooien. [2]. 8 “Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde”, zegt de Heer, “Die is, en Die was, en Die komen zal – de Almachtige.” In dit vers komt de eeuwigheid van Jezus Christus naar voren. Hij is van eeuwigheid tot eeuwigheid. 9 Ik, Johannes, die ook uw broeder ben en mede deelgenoot in de verdrukking en in het koninkrijk en de volharding van Jezus Christus, was op het eiland dat Patmos genoemd wordt, vanwege het Woord van God en het getuigenis van Jezus Christus. 10 Ik was in de Geest op de dag des Heren, en ik hoorde een luide stem als van een bazuin achter mij, 11 Zeggende: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste; en: Wat gij ziet, schrijf het in een boek, en zend het aan de gemeenten, die in Asia zijn: aan Efeze, en aan Smyrna, en aan Pergamos, en aan Thyatira, en aan Sardis, en aan Filadelfia, en aan Laodicea.” De dag des Heren is niet de zondag of de sabbat, maar de oordeelsdag van God, die in het Oude Testament diverse keren wordt genoemd als de dag des Heren. 12 En ik keerde mij om, om te zien de stem, die met mij sprak; en toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden kandelaren; 13 En in het midden der zeven kandelaren Een, gelijk de Zoon des mensen, bekleed met een kleed, reikende tot aan de voeten, en omgord om de borst met een gouden borstlap. 14 En Zijn hoofd en haar waren als witte wol, wit als sneeuw, en Zijn ogen waren als een vuurvlam; 15 En Zijn voeten waren als fijn koper, alsof zij gloeiden in een oven; en Zijn stem was als het geluid van vele wateren. 16 En in Zijn rechterhand had Hij zeven sterren, en uit Zijn mond ging een tweesnijdend scherp zwaard, en Zijn aangezicht was als de zon, stralende in haar volle kracht. Hier wordt Jezus in Zijn volle glorie gezien door Johannes. Een beschrijving van de heerlijkheid van onze Heer. 17 En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten; maar Hij legde Zijn rechterhand op mij en zeide tot mij: Wees niet bevreesd; Ik ben de Eerste en de Laatste, 18 zelfs Degene Die leeft; want Ik was dood, en zie, Ik leef tot in de eeuwen der eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels van het graf en van de dood. Johannes, die bij het laatste avondmaal nog vertrouwd aan de borst van Jezus lag, beseft nu de heerlijkheid van de opgestane Heer en valt als dood voor Zijn voeten. Zo ontzagwekkend is de verschijning van de verheerlijkte Heer. Stel daar nu eens tegenover de zogenaamde kameraadschappelijke conversatie die tegenwoordige “christenen” blijkbaar met Jezus hebben. Het is gewoon pure blasfemie. 19 Schrijf de dingen op, die gij gezien hebt, en de dingen, die zijn, en de dingen, die hierna geschieden zullen. 20 Het geheimenis van de zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechterhand, en van de zeven gouden kandelaren, is dit: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten; en de zeven kandelaren, die gij gezien hebt, zijn de zeven gemeenten.” Johannes krijgt de opdracht om alles op te schrijven. Commentaar bij vers 20: in – Grieks, “aan Mijn rechterhand.” het geheimenis … kandelaren – in tegenstelling tot, en ter verklaring van “de dingen die gij gezien hebt”, beheerst door “Schrijven”. Mysterie betekent de verborgen waarheid, verhuld onder dit symbool, en nu geopenbaard; het correlatief is openbaring. Sterren symboliseren heerschappij (Numeri 24:17; vergelijk Daniël 12:3, van trouwe leraren; Openbaring 8:10; 12:4; Judas 1:13). engelen – niet zoals Alford, van Origenes [Homilie 13 over Lucas, en Homilie 20 over Numeri], de beschermengelen van de kerken, net zoals individuen hun beschermengelen hebben. Want hoe zouden hemelse engelen belast kunnen worden met de overtredingen die hier ten laste van deze engelen worden gelegd? Als er dan een menselijke engel bedoeld wordt (zoals de oudtestamentische analogie voorstaat, Haggaï 1:13, “de boodschapper van de Heer in de boodschap van de Heer”; Maleachi 2:7; 3:1), dan moet de bisschop, of hoofdvoorganger, de engel zijn. Want terwijl er vele presbyters waren in elk van de grotere kerken (zoals bijvoorbeeld Efeze, Smyrna, enz.), was er maar één engel, die bovendien door de Opperherder en Bisschop van de zielen verantwoordelijk wordt gehouden voor de geestelijke toestand van de Kerk onder hem. De term engel, die een ambt aanduidt, wordt, in overeenstemming met de raadselachtige symboliek van dit boek, overgebracht van de hemelse naar de aardse superieure dienaren van Jehovah; hen eraan herinnerend dat zij, net als de hemelse engelen boven hen, beneden Gods zending ijverig, snel en efficiënt moeten vervullen. “Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel!”[3] Eindnoten [1] C. Marvin Pate, Interpreting Revelation and Other Apocalyptic Literature: An Exegetical Handbook, red. John D. Harvey, Handbooks for New Testament Exegesis (Grand Rapids, MI: Kregel Academic, 2016), 167. [2] Popular New Testament, module in softwareprogramma E-Sword. [3] Jamieson-Fausset-Brown, module in softwareprogramma E-Sword.
door janmaarten.verbeek 25 augustus 2025
Mattheüs 10:37: Wie zijn vader of moeder meer liefheeft dan Mij, is Mij niet waard; en wie zijn zoon of dochter meer liefheeft dan Mij, is Mij niet waard. Lukas 14 drukt het nog sterker uit: 25 En grote menigten gingen met Hem mee; en Hij keerde zich om en zei tegen hen: 26 "Als iemand tot Mij komt en niet zijn vader, moeder, vrouw, kinderen, broers en zussen haat, en bovendien ook zijn eigen leven, kan hij niet Mijn discipel zijn. Het haten in vers 26 wordt omschreven als minder liefhebben dan Jezus; dus Jezus op de eerste plaats zetten. Vertaalnoot vanuit het Grieks: Dit figuurlijke gebruik werkt op een relatieve schaal. God moet meer worden liefgehad dan familie of jezelf. [1]. Deze stijlfiguur is belangrijk, want letterlijk staat er: miso, wat echt haten betekent. Denk bijvoorbeeld aan misogynie:Misogynie of vrouwenhaat is haat tegen en/of een ziekelijke afkeer van vrouwen. Het woord komt van het Griekse misein (haten) en gyne (vrouw). [2]. Mattheüs 10 gaat verder met: 38 En wie zijn kruis niet op zich neemt en Mij volgt, is Mij niet waardig. 39 Wie zijn leven vindt, zal het verliezen; en wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het vinden. Vers 39 sluit mooi aan op Mattheüs 16:26: Want wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar zijn leven verliest? Of wat kan een mens in ruil voor zijn leven geven? Petrus verwoordt het zo mooi in 1 Petrus 1:9: En u ontvangt het doel van uw geloof, namelijk de redding van uw zielen. Een hogere beloning is er niet. Alles wat de wereld te bieden heeft, valt in het niets bij dit vooruitzicht. Zet je zintuigen en je verlangens niet op geld, seks, macht, aanzien, geleerdheid en noem alles maar op, wat je van Christus afhoudt. Lukas 13:24: Streef met heel je wezen om door de nauwe poort binnen te gaan; want velen, zeg ik u, zullen trachten binnen te gaan, maar zullen dat niet kunnen. Ga 100% voor Jezus. Petrus verwoordde het zo: Mattheüs 19:27: Toen antwoordde Petrus en zei tegen Hem: “Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd. Wat zal er dan voor ons zijn?” 28 En Jezus zei tegen hen: "Voorwaar, Ik zeg u die Mij gevolgd zijn: in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen op de troon van Zijn heerlijkheid zal zitten, zult ook u op twaalf tronen zitten en de twaalf stammen van Israël oordelen. 29 En iedereen die huizen, broers, zussen, vader, moeder, vrouw, kinderen of landerijen heeft verlaten omwille van Mijn naam, zal honderdvoudig ontvangen en het eeuwige leven beërven. 30 Maar velen van de eersten zullen de laatsten zijn, en de laatsten de eersten." Als je nog geen keuze voor Jezus hebt gemaakt, doe het vandaag nog. Vind je het moeilijk om wat je prijs moet geven? 2 Corinthiërs 4:17: Want de kortstondige lichtheid van onze verdrukking werkt voor ons een oneindig veel grotere en eeuwige heerlijkheid voort. Eindnoten [1] Biblical Studies Press, The NET Bible First Edition Notes (Biblical Studies Press, 2006). [2] https://nl.wikipedia.org/wiki/Misogynie
door janmaarten.verbeek 25 augustus 2025
This is a subtitle for your new post
door janmaarten.verbeek 22 augustus 2025
Mattheüs 25:31-46: Het oordeel van de Zoon des mensen 31 Wanneer de Zoon des mensen komt in Zijn heerlijkheid, en alle heilige engelen met Hem, dan zal Hij plaatsnemen op de troon van Zijn heerlijkheid. 32 En Hij zal alle volken voor Zich verzamelen en hen van elkaar scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt. 33 En Hij zal de schapen aan Zijn rechterhand plaatsen, maar de bokken aan Zijn linkerhand. 34 Dan zal de Koning tegen degenen aan Zijn rechterhand zeggen: 'Komt, gij gezegenden van Mijn Vader, beërft het koninkrijk dat voor u bereid is sinds de grondlegging der wereld. 35 Want Ik had honger en jullie gaven Mij te eten; Ik had dorst en jullie gaven Mij te drinken; Ik was een vreemdeling en jullie namen Mij op; 36 Ik was naakt en jullie kleedden Mij; Ik was ziek en jullie bezochten Mij; Ik zat in de gevangenis en jullie kwamen naar Mij toe. 37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: 'Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven? Of dorstig, en U te drinken gegeven? 38 En wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien en U opgenomen? Of naakt, en U gekleed? 39 En wanneer hebben wij U ziek of in de gevangenis gezien en zijn wij naar U toe gekomen?' 40 En de Koning zal hun antwoorden: 'Voorwaar, Ik zeg u, voor zover u dit aan een van deze minste van Mijn broeders hebt gedaan, hebt u het Mij gedaan. 41 Dan zal Hij ook tot degenen aan de linkerkant zeggen: 'Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen is bereid. 42 Want Ik had honger en jullie gaven Mij niets te eten; Ik had dorst en jullie gaven Mij niets te drinken; 43 Ik was een vreemdeling en jullie namen Mij niet op; Ik was naakt en jullie kleedden Mij niet; Ik was ziek en in de gevangenis en jullie kwamen Mij niet bezoeken. 44 Dan zullen ook zij Hem antwoorden en zeggen: 'Heer, wanneer hebben wij U hongerig of dorstig gezien, of als vreemdeling, of naakt, of ziek, of in de gevangenis, en hebben wij U niet gediend? 45 Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: 'Voorwaar, Ik zeg u, voor zover u dit niet gedaan hebt aan een van deze minsten, hebt u het ook niet aan Mij gedaan. 46 En zij zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven." Dit is een beschrijving van het laatste oordeel. Het is een uitleg van de eerdere gelijkenissen. Er komt een oordeel, waarin ieder mens zal worden veroordeeld tot een staat van eeuwige gelukzaligheid of ellende. Christus zal komen, niet alleen in de glorie van zijn Vader, maar ook in zijn eigen glorie, als Middelaar. De goddelozen en godvruchtigen wonen hier samen, in dezelfde steden, kerken en families, en zijn niet altijd van elkaar te onderscheiden; zo zijn de zwakheden van de heiligen, zo zijn de hypocrisieën van de zondaars; en de dood neemt beiden weg: maar op die dag zullen zij voor altijd van elkaar gescheiden worden. Jezus Christus is de grote Herder; Hij zal spoedig onderscheid maken tussen degenen die van Hem zijn en degenen die dat niet zijn. Alle andere onderscheiden zullen verdwijnen, maar het grote onderscheid tussen heiligen en zondaars, heiligen en onheiligen, zal voor altijd blijven bestaan. Het geluk dat de heiligen zullen bezitten is zeer groot. Het is een koninkrijk, het meest waardevolle bezit op aarde, maar toch is dit slechts een vage gelijkenis van de gezegende toestand van de heiligen in de hemel. Het is een koninkrijk dat is voorbereid. De Vader heeft het voor hen bereid in de grootheid van zijn wijsheid en macht; de Zoon heeft het voor hen gekocht; en de gezegende Geest, die hen op het koninkrijk voorbereidt, bereidt het voor hen. Het is voor hen bereid: het is in alle opzichten aangepast aan de nieuwe natuur van een geheiligde ziel. Het is bereid vanaf de grondlegging van de wereld. Dit geluk was voor de heiligen, en zij voor het geluk, vanaf alle eeuwigheid. Zij zullen komen en het beërven. Wat wij erven, hebben wij niet zelf verkregen. Het is God die ons tot erfgenamen van de hemel maakt. Wij mogen niet denken dat daden van vrijgevigheid ons recht geven op eeuwig geluk. Goede werken die omwille van God worden gedaan, door Jezus Christus, worden hier genoemd als kenmerk van gelovigen die geheiligd zijn door de Geest van Christus, en als het effect van de genade die wordt geschonken aan degenen die ze doen. De goddelozen in deze wereld werden vaak opgeroepen om tot Christus te komen voor leven en rust, maar zij keerden zich af van zijn oproepen; en terecht worden degenen die niet tot hem wilden komen, geboden om van Christus weg te gaan. Veroordeelde zondaars zullen tevergeefs excuses aanbieden. De straf van de goddelozen zal een eeuwige straf zijn; hun toestand kan niet worden veranderd. Zo worden leven en dood, goed en kwaad, zegen en vloek voor ons neergelegd, opdat wij onze weg mogen kiezen, en zoals onze weg is, zo zal ook ons einde zijn. Commentaar: Matthew Henry Concise Commentary, module in softwareprogramma E-Sword. Montfoort, 22-08-2025
door janmaarten.verbeek 22 augustus 2025
Mattheüs 25:14-30: De gelijkenis van de talenten 14 Want het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een man, die naar het buitenland ging en zijn dienaren bij zich riep en hun zijn bezit overdroeg. 15 Aan de ene gaf hij vijf talenten, aan de andere twee en aan de derde één; hij gaf aan ieder naar zijn vermogen en vertrok onmiddellijk naar het buitenland. 16 Degene die vijf talenten had gekregen, ging ermee handelen en verdiende er nog eens vijf talenten bij. 17 Op dezelfde manier verdiende ook degene die twee talenten had gekregen er nog eens twee bij. 18 Maar degene die één talent had gekregen, ging ermee in de grond graven en verborg het geld van zijn heer. 19 Na lange tijd kwam de heer van die dienaren om rekenschap van hen te vragen. 20 Toen kwam degene die vijf talenten had ontvangen naar hem toe en bracht nog eens vijf talenten mee, zeggende: 'Heer, u hebt mij vijf talenten gegeven; zie, ik heb er nog eens vijf talenten bij verdiend. 21 En zijn heer zei tegen hem: 'Goed gedaan, goede en trouwe dienaar! Omdat je in weinig dingen trouw bent geweest, zal ik je over veel dingen aanstellen. Ga binnen in de vreugde van je heer. 22 En degene die twee talenten had ontvangen, kwam ook naar hem toe en zei: 'Heer, u hebt mij twee talenten gegeven; zie, ik heb daar nog twee andere talenten bij verdiend. 23 Zijn heer zei tegen hem: 'Goed gedaan, goede en trouwe dienaar! Omdat je trouw bent geweest in het weinig dat je had, zal ik je over veel zetten. Ga binnen in de vreugde van je heer. 24 Toen kwam ook degene die één talent had ontvangen naar hem toe en zei: 'Heer, ik wist dat u een hardvochtig man bent, die oogst waar u niet hebt gezaaid en verzamelt waar u niet hebt uitgestrooid. 25 En omdat ik bang was, ben ik gegaan en heb ik uw talent in de aarde verborgen. Zie, hier hebt u het uwe terug. 26 Zijn heer antwoordde en zei tegen hem: 'Jij slechte en luie dienaar! Je wist dat ik oogst waar ik niet gezaaid heb en verzamel wat ik niet gestrooid heb. 27 Omdat je dit wist, was je verplicht mijn talent naar de geldwisselaars te brengen, zodat ik bij mijn terugkomst mijn eigendom met rente had kunnen ontvangen. 28 Neem daarom het talent van hem af en geef het aan degene die tien talenten heeft. 29 Want wie heeft, die zal nog meer krijgen, en hij zal overvloed hebben; maar wie niet heeft, van hem zal zelfs wat hij heeft, worden afgenomen. 30 En werp de waardeloze dienaar in de buitenste duisternis. Daar zal geween zijn en tandengeknars. Christus houdt geen dienaren in dienst om niets te doen: zij hebben alles van Hem ontvangen en hebben niets dat zij hun eigendom kunnen noemen, behalve zonde. Wat wij van Christus ontvangen, is bedoeld om voor Hem te werken. De openbaring van de Geest wordt aan ieder mens gegeven om er voordeel uit te halen. De dag van rekenschap komt uiteindelijk. Wij moeten allemaal verantwoording afleggen over het goede dat wij voor onze eigen ziel hebben verkregen en voor anderen hebben gedaan, door de voordelen die wij hebben genoten. Het is niet zo dat het verbeteren van natuurlijke vermogens iemand recht geeft op goddelijke genade. Het is de vrijheid en het voorrecht van de ware christen om als dienaar van zijn Verlosser te worden ingezet, om Zijn glorie en het welzijn van Zijn volk te bevorderen: de liefde van Christus dwingt hem om niet langer voor zichzelf te leven, maar voor Hem die voor hem stierf en weer opstond. Zij die denken dat het onmogelijk is God te behagen en dat het zinloos is Hem te dienen, zullen niets doen dat zinvol is op religieus gebied. Zij klagen dat Hij meer van hen verlangt dan zij kunnen geven, en hen straft voor wat zij niet kunnen helpen. Wat zij ook mogen beweren, het feit is dat zij een hekel hebben aan het karakter en het werk van de Heer. De luie dienaar wordt veroordeeld tot het verlies van zijn talent. Dit kan worden toegepast op de zegeningen van dit leven, maar eerder op de middelen van genade. Zij die de dag van hun bezoeking niet kennen, zullen de dingen die tot hun vrede behoren voor hun ogen verborgen blijven. Zijn lot is om in de buitenste duisternis geworpen te worden. Dit is een gebruikelijke manier om het leed van de verdoemden in de hel uit te drukken. Hier, net als in wat tegen de trouwe dienaren werd gezegd, gaat onze Verlosser buiten de gelijkenis om naar de bedoeling ervan, en dit dient als sleutel tot het geheel. Laten we zondaars niet benijden, noch hun vergankelijke bezittingen begeren. Commentaar: Matthew Henry Concise Commentary, module in softwareprogramma E-Sword. Montfoort, 22-08-2025
door janmaarten.verbeek 22 augustus 2025
This is a subtitle for your new post
door janmaarten.verbeek 22 augustus 2025
Verder met Mattheüs 24 Vers 45-51: 45 Wie is dan de trouwe en wijze dienstknecht, dien zijn heer over zijn huisgezin gesteld heeft, om hun te eten te geven te zijner tijd? 46 Welgelukzalig is die dienstknecht, dien zijn heer, als hij komt, zo doen zal vinden. 47 Waarlijk, Ik zeg u, Hij zal hem over zijn ganse have stellen. 48 Maar indien die boze dienstknecht in zijn hart zal zeggen: Mijn heer stelt zijn komst uit,’ 49 En zal beginnen zijn knechten te slaan, en te eten en te drinken met de dronkaards, 50 De heer van die dienstknecht zal komen op een dag, die hij niet verwacht, en op een ure, die hij niet weet. 51 En Hij zal hem verscheuren en zijn deel aan de huichelaars toewijzen. Er zal geween en tandengeknars zijn.” Vers 45: Wie is dan… Een persoonlijke vraag voor elke gelovige, maar geen ontmoedigende. De trouwe en wijze dienstknecht. Wijs’ (of verstandig), want ’trouw’ in Christus’ dienst. Trouw alleen is succes. Wie zijn Heer over zijn huishouden heeft aangesteld. Het verslag van Marcus (Mattheüs 13:34) stelt een aantal knechten voor die door de meester zijn achtergelaten, elk met zijn aangewezen werk. Hier wordt één dienaar over het geheel geplaatst, als een rentmeester. Er wordt verwezen naar de dienaren van Christus, omdat deze elders worden voorgesteld als door Hem ‘gesteld’ in de Kerk (1 Corinthiërs 4:1-2, 12:28; 1Thessalonicenzen 5:12, maar met een specifiek doel: om hen hun vlees (of ‘voedsel’) te geven, namelijk dat wat door de Heer is gegeven, en aangepast en noodzakelijk voor hen, op zijn tijd. Het voedsel is Gods woord, dat goed verdeeld moet worden (2 Timotheüs 2:15). Heersen is alleen inbegrepen voor zover het essentieel is voor het onderwijs. Het is de ’trouwe dienstknecht’ die de Heer over het huishouden heeft aangesteld. Vers 46: – Vers 47: Hij zal hem over al zijn goederen stellen. De dienaar, trouw tot de onverwachte komst van zijn heer, wordt beloond en ‘gezegend’ genoemd (Mattheüs 24:47). De beloning is bevordering tot bezitter van de volle erfenis. Vergelijk. Romeinen 8:17; ook Mattheüs 25:21; Openbaring 2:26, 3:21. Alford: ‘Elke trouwe dienstknecht zal over al zijn meesters goederen heersen. Die bevordering zal niet zijn als aardse bevordering, waarin de eminentie van de een die van de ander uitsluit, maar eerder als de verspreiding van liefde, waarin, hoe meer ieder heeft, hoe meer er is voor allen.’ Vers 48: Maar als die boze knecht. De vorm is veranderd ten opzichte van die in Mattheüs 24:45, als om aan te geven dat zulke gevallen gemakkelijk zouden voorkomen, zonder dat er speciaal onderzoek voor nodig was. Het vers is een waarschuwing voor de gelovigen om te volharden, en een waarschuwing voor hen die de bediening binnendringen. Zal zeggen, niet openlijk, want de officiële positie verbiedt dat; maar in zijn hart en in zijn gedrag (Mattheüs 24:49). Mijn heer stelt uit om te komen. Dit impliceert dat er een lange vertraging zou optreden. De dienstknecht begon goed, en erkent Christus nog steeds als zijn Heer (‘mijn heer’). De bron van al zijn slechte gedrag was ongeloof; of de Heer nu vroeger of later kwam, zijn plicht bleef dezelfde. Vers 49: Sloeg zijn dienaren. De getrouwen, omdat de anderen zich bij hem zouden aansluiten. Hij speelt de heer over Gods erfenis (1 Petrus 5:3), misbruikt in plaats van het huishouden te voeden (Mattheüs 24:45). Ontrouw aan Christus openbaart zich snel in zulk gedrag: afkeuring van anderen, hoogmoed tegenover anderen, despotisme over anderen, die ‘mededienstknechten’ zijn. Eten en drinken met de dronkaards. Om laksheid van gedrag te tonen ten opzichte van de slechte leden van het huishouden, en om de wereld uit te nodigen om hem te helpen zwelgen. Het slaan van de mededienstknechten leidt tot wereldsheid en immoraliteit. Vers 50: De heer van die dienaar. Christus is nog steeds ‘heer’ van de ontrouwe en zondige dienstknecht. Zal komen. Twijfel over Zijn komst staat het niet in de weg. In een dag, enz. De onverwachte, plotselinge komst wordt opnieuw naar voren gebracht. Tot de ontrouwe komt onze Heer vaak plotseling in deze wereld, om te corrigeren zolang er nog hoop op verbetering is, maar Mattheüs 24:51 verwijst naar iets definitiefs. Vóór de wederkomst, wanneer de hele Kerk zal worden beproefd wat betreft trouw, is de komst naar individuen bij de dood. Vers 51: En zal hem verscheuren. Een oude wijze van bestraffing onder de Israëlieten (1Samuël 15:33; 2Samuël 12:31). Extreme bestraffing wordt hier bedoeld, maar de bijzondere uitdrukking wijst op iets verder, een angstwekkende scheiding van het geweten en het gedrag, zodat de veroordelende kracht van de eerste een constante gesel is tegen het voortdurende kwaad van de tweede. Dit zal een verschrikkelijk element van toekomstige vergelding zijn. Benoem zijn deel met de huichelaars. Zo’n dienaar is niet per se een huichelaar, maar zijn gedrag verdient en zal de straf ontvangen die aan huichelaars wordt toegekend. Ontrouw, vooral in de bediening, zal de ergste straf ondergaan: de trouwe dienstknecht was ook ‘wijs’ (Mattheüs 24:45), de slechte dienstknecht is het meest onverstandig. Geween en tandengeknars. Vgl. Mattheüs 13:42, 13:50, 25:30, 25:41 en 25:46. De toekomstige straf is van hetzelfde karakter voor allen, ook al zijn er gradaties in. Dit beeld van het oordeel over de leiders van de Kerk komt eerst. De geschiedenis van kerkelijk despotisme in elk tijdperk, en zowel op kleinere als op grotere schaal, laat overvloedig zien hoe nodig de waarschuwing is geweest. Commentaar: Popular New Testament, module in softwareprogramma E-Sword. Montfoort, 22-08-2025
door janmaarten.verbeek 22 augustus 2025
De Olijfbergrede deel 6 Verder met Mattheüs 24 Vers 36-44: 36 Maar omtrent dien dag, en den ure, weet niemand, ook de engelen des hemels niet, maar Mijn Vader alleen. 37 Gelijk het nu was in de dagen van Noach, alzo zal het ook zijn bij de komst des Mensen Zoon. 38 Want gelijk in de dagen, die voor den zondvloed waren, zo aten en dronken zij, huwden en huwden zij, tot op den dag, waarop Noach in de ark ging; 39 En zij werden het niet gewaar, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam; zo zal het ook zijn bij de komst van de Zoon des mensen. 40 Dan zullen er twee in het veld zijn; een zal weggenomen worden, en een zal overblijven; 41 Twee vrouwen zullen aan den molen malen; een zal weggenomen worden, en een zal overblijven. 42 Waakt dan, want gij weet niet in welk uur uw Heer komt. 43 Maar weet dit, dat als de heer des huizes geweten had in welke ure de dief zou komen, hij gewaakt zou hebben, en niet zou hebben toegelaten, dat er in zijn huis ingebroken werd. 44 Daarom, weest ook gij bereid. Want de Zoon des mensen komt op een tijd die u niet denkt. Vers 36: Alleen God weet de tijden en gelegenheden. Handelingen 1:7: En Hij zei tegen hen: “Het is niet aan u om de tijden of de seizoenen te kennen, die de Vader in Zijn eigen autoriteit heeft gesteld; Even een sprongetje maken naar vers 44: Daarom, weest ook gij bereid. Want de Zoon des mensen komt op een tijd die u niet denkt. Weest ten alle tijde waakzaam, want Jezus zal onverwachts verschijnen. Wees dan elke dag klaar voor Zijn verschijning. Geloof de profetieën en uitleggingen niet die zeggen dat Jezus terugkeert in bv. 2025. God houdt de tijd aan Zichzelf. Maar zoals het was in de dagen van Noach, zo is het ook in de eindtijd. Ze waren alleen met het natuurlijke bezig en sloegen geen acht op de prediking van Noach. 2 Petrus 2:5: En als God de oude wereld niet gespaard heeft, maar Noach, de achtste, een prediker van gerechtigheid, gered heeft, toen Hij de zondvloed over de wereld van de goddelozen bracht; Deze onwetende houding zal de mensen, die het betreffen, met angst overvallen. Maar dan is het te laat. Dus als christen is het je taak om waakzaam te zijn, om elke dag te leven alsof het de laatste dag is. Zeg nee tegen de sleur van het leven, die je zo makkelijk kan overvallen. Bestudeer het woord van God, let op de tekenen des tijds en je zal door God zalig verklaard worden, als het zover is. Montfoort, 22-08-2025
door janmaarten.verbeek 22 augustus 2025
Verder met Mattheüs 24 Vers 32-35: 32 Leer nu deze gelijkenis van de vijgenboom: Wanneer zijn takken reeds zacht geworden zijn, en hij zijn bladeren voortbrengt, weet gij, dat de zomer nabij is. 33 Zo ook, wanneer gij al deze dingen ziet, weet, dat het nabij is, ja, voor de deuren. 34 Waarlijk, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat al deze dingen geschied zijn. 35 De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen nooit voorbijgaan. Vers 32: Leer nu van de vijgenboom de gelijkenis, namelijk wat volgt. Brengt bladeren voort, of ‘zijn bladeren’. De bloesems gaan aan de bladeren vooraf, en als de bladeren komen, is het vruchtseizoen nabij. Vergelijk Mattheüs 21:19. De vervloeking van de onvruchtbare vijgenboom kan zelfs hier in gedachten zijn. Alford: ‘Zoals die, in zijn gerechtelijke onvruchtbaarheid, het Joodse volk symboliseerde, zo symboliseert hier het tevoorschijn komen van de vijgenboom uit zijn staat van winterdroogte, de toekomstige herleving van dat ras.’ [1] Vers 33: Zo ook gij. Gericht tot de discipelen, als vertegenwoordigers van alle christenen. Het betekent niet dat zij zouden leven om te zien wat Hij had voorspeld; twee van de vier stierven zeker nog voor de verwoesting van Jeruzalem. Al deze dingen, d.w.z. de genoemde tekenen, culminerend in deze voorspeld in Mattheüs 24:30. Weet dat Hij nabij is – Christus Zelf, aangezien zij naar Zijn komst hadden gevraagd (Mattheüs 24:3). [1] Vers 34: Deze generatie. Uitleg. (1.) ‘Generatie’ in de letterlijke betekenis, is de verwijzing naar de verwoesting van Jeruzalem. Dit wordt tegengesproken door Mattheüs 24:36, noch is het toelaatbaar om een dubbele betekenis in het algemeen te accepteren, en deze zin te beperken tot een enkele betekenis. (2.) ‘Generatie’ in de betekenis van ‘ras’, zoals zo vaak. (a) Toegepast op de Joodse natie, wat betekent dat het Joodse volk zal blijven bestaan tot de vervulling van al deze dingen, en dat een van de tekenen van de uiteindelijke vervulling, een plotselinge vergroening van dat verdorde ras zal zijn. Dit is de meest opvallende en natuurlijke opvatting, (b) toegepast op het geestelijke Israël, de generatie van ware gelovigen. Het enige voordeel hiervan is dat het ‘gij’, in Mattheüs 24:33, uitbreidt naar het hele lichaam van gelovigen; maar dat zou gemakkelijk zo begrepen kunnen worden zonder dit. Tot al deze dingen, waaronder blijkbaar zowel de tekenen als de komst. Geschieden, letterlijk, ‘worden’. De idee van feitelijke gebeurtenis is de prominente, niet die van vervulling. [1] Vergelijk dit vers met 1 Petrus 1:25: Maar het woord van de Heer houdt eeuwig stand; en dit is de boodschap die u door het evangelie verkondigd is. Beide verzen hebben hun oorsprong in het Oude Testament: Jesaja 40:8: Het gras verdort, de bloem verwelkt, maar het woord van onze God blijft eeuwig bestaan.” Psalm 119:89: Voor altijd, o HEER, is Uw woord in de hemelen gevestigd. Wat heeft meer waardigheid, de bron, of dat wat uit de bron komt? Het eerste moet minstens even waardig zijn, zo niet meer, dan wat eruit voortkomt. Evenzo, als het woord dat van Jezus uitgaat eeuwig blijft, dan behoort noodzakelijkerwijs tot Jezus zelf, tot de Bron van dit woord, goddelijkheid en eeuwigheid, wat duidelijk van Hem wordt beweerd in de Evangeliën (vgl. Johannes 1:1 voor Zijn God-zijn en eeuwigheid zonder verwijzing naar Zijn menswording, of Paulus in Hebreeën 13:8, al met verwijzing naar de menswording van de Logos – “Jezus Christus, gisteren en heden dezelfde, en tot in eeuwigheid”). Geen profeet of apostel zou dit vanuit zijn eigen persoon zeggen, want dat zou godslastering zijn; daarom zeggen ze dat “het woord van de Heer eeuwig zal blijven”, of “Uw woord, o Heer, zal eeuwig blijven”; integendeel, Jezus zegt hetzelfde vanuit Zijn eigen Persoon, want Hij is de Heer God, wiens woord eeuwig zal blijven. Vers 35: Hemel en aarde zullen voorbijgaan. Niet alleen een sterke belijdenis (spoedig zullen hemel en aarde voorbijgaan), maar ook een duidelijke verklaring dat zij voorbij zullen gaan. Vergelijk. Psalm 102:26; Jesaja 51:6. De tijd wordt niet aangegeven. Maar mijn woorden zullen niet voorbijgaan. Lasteraars impliceren: hemel en aarde kunnen niet voorbijgaan (vgl. 2 Petrus 3:8-10), maar Christus’ woorden verliezen hun kracht. ‘Hiervan verwachten wij het bewijs.’ Niet voorbijgaan’ betekent meer dan ‘niet onvervuld blijven’; de woorden van Christus zullen als waar blijven in de harten van al Zijn mensen die uitzien naar en zich haasten tot Zijn komst. Het wordt geïmpliceerd dat er enige tijd zal verstrijken. Het woord generatie in vers 34 Hier worden verscheidene uitleggingen aan gegeven: De generatie waarmee Jezus leefde. Dat impliceert dat de woorden van Jezus vervuld werden met de val van Jeruzalem in 70 n. Chr. De generatie die de stichting van de staat Israël meemaakte. Maar als een generatie 40 jaar duurt, is die periode inmiddels ruimschoots voorbij. Jezus verwachtte de wederkomst spoedig; nog in Zijn generatie. Maar omdat dat niet gebeurd is, kunnen we dit vergeten, want Jezus is de Godmens met volmaakte kennis. Wat zeggen de woordenboeken. Strong: 1074 gene a; [geslacht;] zn vr; (43); van <1096> (worden), (een vermeende afleiding van) 1085 1) geboorte, afstamming, geslacht 2) wat geboren is, mensen van dezelfde stam, een gezin 2a) de verschillende rangen in natuurlijke afstamming, de opeenvolgende leden van een stamboom 2b) metaf. een soort mensen die veel op elkaar lijken in gaven, leefwijzen, karakter 2b1) specifiek in ongunstige zin, een verdorven geslacht 3) de hele menigte van mensen die in dezelfde tijd leven 4) een eeuw (d.w.z. de tijd waarin elke volgende generatie leeft), een tijdsduur van 30 – 33 jaren Dodson: G1074 γενεά, ᾶς, ἡ Zelfstandig naamwoord een generatie Liddell-Scott-Jones: De personen in een familie Van dit ras en bloed Stam, natie Kittel: génos. 1. “Nageslacht”, ‘familie’, zoals in Handelingen 17:28 (allen zijn verwant aan God) en, individueel, in Openb. 22:16 (afstammeling, niet representatief). 2. “Volk”, bijv. het Joodse volk in Gal. 1:14; Phil. 3:5, christenen in 1 Petr. 2:9 (citaat uit Jes. 43:20). 3. “Soort”, bijv. soorten dieren of planten, maar ook tongen (1 Kor. 12:10, 28). [2] Er is dus zeker ruimte om dit geslacht als het Joodse volk te bestempelen. En na bijna 2000 jaar in de verstrooiing geleefd te hebben, is het weer een hecht volk geworden. Eindnoten [1] Popular New Testament, module in softwareprogramma E-Sword. [2] Gerhard Kittel, Gerhard Friedrich, en Geoffrey William Bromiley, Theological Dictionary of the New Testament, Abridged in One Volume (Grand Rapids, MI: W.B. Eerdmans, 1985), 118. Montfoort, 22-08-2025

Een hart vol liefde kent geen ruimte voor haat.


1

Mijn Visie

Je leven is jouw boodschap aan de wereld. Vul het met diepgang en hoop, met liefde voor de Heer en mededogen voor al Zijn kinderen. Je staat nooit alleen wanneer de Heer met je is; Hij is altijd dichtbij.

2

Mijn Visie

Heb God lief boven alles en heb uw naaste lief als uzelf. Dit zijn niet alleen de centrale pilaren van het christendom, maar misschien wel de leidraden voor alles wat ik doe. God welbehaaglijk leven en anderen met respect, vriendelijkheid en liefde behandelen, is mijn voortdurende streven—dag na dag, in elke handeling.

3

Mijn Visie

Zaait in gerechtigheid, oogst in liefde, ontgint u nieuw land. Dan is het tijd om de HERE te vragen, totdat Hij komt en voor u gerechtigheid laat regenen. (Hosea 10:12, NBG51).

4

Mijn Visie

“Meer dan het verleden interesseert mij de toekomst, want daarin ben ik van plan te leven.”

Albert Einstein (1879-1955).

“Want Ik weet, welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des HEREN, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven.” (Jeremia 29:11, NBG51)

Bekijk alle teksten: