door janmaarten.verbeek
•
26 augustus 2025
Hoofdstuk 38 1 En het woord van de HEERE kwam tot mij, zeggende: 2 Mensenkind, richt uw aangezicht tegen Gog, het land van Magog, de vorst van Meschech en Tubal, en profeteer tegen hem. 3 En zeg: Zo zegt de Here GOD: Zie, Ik ben tegen u, o Gog, de hoofdvorst van Ros, Meschech en Tubal. Het woord “Gog” komt, buiten deze twee hoofdstukken, twee keer voor in de NBG51 vertaling: 1 Kronieken 5:4: En de zonen van Joel: zijn zoon Semaja, diens zoon Gog, diens zoon Simi, Openbaring 20:8: en hij zal uitgaan om de volkeren aan de vier hoeken der aarde te verleiden, Gog en Magog, om hen tot de oorlog te verzamelen, en hun getal is als het zand der zee. Er is echter in de HCSB-Bijbel bij Numeri 24:7 waar Agag wordt genoemd een opmerking: 24:7 Sam, LXX, Sym, Theod lezen Gog: Sam is de Samaritaanse Pentateuch LXX is de Septuaginta Sym is Symmachus Theod is Theodotion Er staat dan in Numeri 24:7: Hij zal het water uit zijn emmers uitgieten, en zijn nageslacht zal in vele wateren zijn. En zijn koning zal hoger zijn dan Gog, en zijn koninkrijk zal verheven zijn. Agag is de koning van Amalek in 1 Samuël 15, die door Samuël in stukken werd gehouwen, omdat koning Saul had nagelaten hem te doden. Agag betekent: Strong 090. Agag [ag-ag ;] of Agag [Ag-awg ;] van onzekere afleiding [vergelijk 089]; vlam; Agag, een titel van Amalekitische koningen: Agag. Gog betekent: Strong 01463. גוג Gowg gohg; van onzekere afleiding; Gog, de naam van een Israëliet, ook van een ander volk in het noorden: — Gog. Grieks 1136 Deze namen geven dus geen duidelijkheid. Rashi zegt in zijn commentaar: Gog is de naam van een koning en Magog de naan van een land. Zie Genesis 10:2: De zonen van Jafeth: Gomer, Magog, Madai, Javan, Tubal, Meschech en Tiras. Maar waar ligt Magog? Vers 3 heeft het over Ros, Meschech en Tubal. Zijn dat Rusland, Moskou en Tobolsk, de vroegere hoofdstad van Siberië? 4 Ik zal u terugdrijven, haken in uw kaken slaan en u met uw hele leger, paarden en ruiters, allen prachtig gekleed, een grote schare met schilden en wapenschilden, allen zwaardvechters, naar buiten brengen. 5 Perzië, Ethiopië en Libië zijn met hen, allen met schilden en helmen. 6 Gomer en al zijn troepen; het huis van Togarma uit het uiterste noorden, en al zijn troepen; en vele volken met u. Perzië is het huidige Iran. Ethiopië spreekt voor zich, evenals Libië. Gomer is de naam van een persoon uit de Bijbel, de naam van een Bijbels volk en ook de naam van verschillende steden en plaatsen in verschillende delen van de wereld. Er is een stad met de naam Gomer in Armenië, een gemeente in Frankrijk en een niet-geïncorporeerde gemeenschap in Ohio. Daarnaast is er een Gomer Township in Missouri en een voormalig fort met de naam Fort Gomer in Engeland. De naam wordt ook in verband gebracht met de Cimmeriërs, een nomadisch volk dat ten noorden van de Zwarte Zee leefde. TOGARMAH (tō-ga'ma, Heb. tôgharmâh). Een man die in twee genealogieën voorkomt als zoon van Gomer (Genesis10.3; 1Kronieken1:6), een afstammeling van Jafeth. Ezechiël 27:14 vermeldt dat Beth Togarma “werkpaarden, oorlogspaarden en muilezels” verhandelde voor Tyreense handelswaar. Later noemt de profeet onder de troepen van Gog: “Beth Togarma uit het verre noorden met al zijn troepen” (Ezechiël 38:6). Togarma komt voor in de Hettitische teksten uit Boghaz Koi, en sommige assyriologen stellen Togarma gelijk aan Til-Garimmu, een provincie tussen de Eufraat en het Anti-Taurusgebergte. Het lijkt er echter op dat de profeet verwijst naar een volk of natie die verder van Palestina verwijderd is. [1] noemt de zes volken, die tegen Israël ten strijden zullen trekken, als volgt: Magog Dit is een naam in het Hebreeuws, die in de taal van het volk heel anders kan klinken. Als bijvoorbeeld Jesaja profeteert over Cyrus dan blijkt deze koning Kores te heten in zijn eigen taal, toch is het wel te herkennen. Zo zal ook deze naam van de vorst Gog een herkenbare zijn als hij opstaat. Hij is de vorst van Ros. In de eerste Nederlandse Systematisch Ingerichte Encyclopaedie (ENSIE) kunnen we lezen dat het Russische rijk in de negende eeuw werd gesticht door Scandinaviërs die zich verbonden met de Chazaren-rijk in Zuid-Rusland tegen de Arabieren. Deze mensen noemden zich ‘Roes’. Tubal schijnt ook verband te houden met de Scythen die het gebied rond de Zwarte Zee bewoonden. De naam van de provincie Tobolsk komt overeen met Tubal. De nakomelingen van Mesek woonden in de twaalfde eeuw ten noorden van Assyrië in het Zwarte Zee gebied. Deze afstammelingen van Jafet hebben zich verspreid naar het noorden en het westen ten opzichte van Israël. De naam Moskou zou dan herinneren aan de naam Mesek. Perzië De Perzen; om die te plaatsen is niet zo moeilijk, we weten allemaal dat dit het huidige Iran is en voor een gedeelte Irak. Madai is een zoon van Jafeth, wiens nakomelingen Meden werden genoemd. Vanuit de Bijbel weten we dat dit volk samen gegaan is met de Perzen die op hun beurt afstammelingen van Elam waren, dit een zoon van Sem. Oorspronkelijk was hun gebied ten zuiden van de Kaspische Zee en ten oosten van het Zagros gebergte. Cusj Soedanezen zijn afstammelingen van Kus, een zoon van Cham, die het gebied van Zuid-Egypte, Abessinië, Nubië en Soedan bewoonden. Men leeft daar nog steeds, en naar de Bijbelse profetie is het niet verwonderlijk dat deze zich steeds meer keren tegen Israël. Put Puteeërs: dit zijn de afstammelingen van Put, deze bevolkten delen van Egypte en Libië, terwijl Flavius Josephus hen nog verder plaatst, n.l. ook over de huidige landen Algerije, Tunesië. Hij zegt zelfs dat in dat gebied het toenmalige Mauritanië, zich een rivier bevindt met de naam Put. Gomer Gomer is de zoon van Jafeth (Genesis 10:3) en de stamvader van de oude Cimmeriërs die het zuiden van Rusland en de Oekraïne bevolkten, er zijn diverse Bijbelonderzoekers die ook Duitsland als hun woonplaats noemen. Togarma Togarma is een kleinzoon van Jafeth (1 Kronieken 1:6). Flavius Josephus noemt hen de Thugrames, die de Grieken de Frygiërs noemden deze bewoonden in oorsprong Klein-Azië maar zijn door de Turken naar het noorden en het oosten verdreven in de 14de eeuw. De Galaten, die later in de geschiedenis Galliërs worden genoemd hebben ook in Klein Azië gewoond. Het gebied van de Turken was oorspronkelijk tussen de Aral- en de Kaspische zee in Azië. Zij zijn op hun beurt weer verdreven door de Mongolen. De nakomelingen van Togarma wonen nu in de Oost-Europese staten. Hun woonplaats in de tijd van de profetie was Turkije. Vers 4 geeft aan dat God de regie in handen heeft. De NBG-51 zegt: Ik zal u komen halen, haken slaan in uw kaken en u doen uittrekken met uw gehele leger: paarden en ruiters, allen volledig uitgerust, een grote schare, met grote en kleine schilden, allen vertrouwd met het zwaard; 7 Wees voorbereid; ja, bereid u voor, u en al uw vergadering die om u heen verzameld is, en wees een bewaker voor hen. 8 Na vele dagen zult gij worden opgeroepen. In de laatste jaren zult gij komen in het land dat hersteld is van de oorlog, verzameld uit vele volken, op de bergen van Israël, die altijd woest zijn geweest. (Maar zij is uit de volken weggevoerd, en zij zullen allen veilig wonen.) 9 En gij zult opkomen, komende als een storm. Je zult zijn als een wolk die het land bedekt, jij en al je troepen, en vele volken met je. 10 Zo zegt de Here GOD: Op die dag zal er iets in je hart opkomen en zul je een kwaadaardig plan bedenken. 11 Je zult zeggen: Ik zal optrekken naar het land van onommuurde dorpen. Ik zal gaan naar hen die rusten, die veilig wonen, allen zonder muren, en er zijn geen grendels of poorten voor hen. 12 Om buit te maken en te stelen, om uw hand te slaan naar de verlaten plaatsen die nu bewoond zijn, en naar het volk dat uit de volken is verzameld, dat vee en goederen heeft verkregen, dat in het midden van het land woont. Vers 8 geeft ook weer aan, dat God de regie in handen heeft. Vers 11: De dorpen en steden in het huidige Israël zijn niet ommuurd; echter Israël heeft wel de Iron Dome als een raketschild tegen aanvallen van buiten af. 13 Saba en Dedan, en de kooplieden van Tarsis, en al haar dorpen, zullen tot u zeggen: ‘Bent u gekomen om buit te maken? Hebt u uw gezelschap verzameld om een prijs te stelen, om zilver en goud weg te voeren, om vee en goederen weg te nemen, om een grote buit te maken?’ " ' Saoedi-Arabië Het verhaal gaat verder in vers 13 van Ezechiël 38: “Sjeba, Dedan, de kooplieden van Tarsis en al hun jonge leeuwen zullen tegen u zeggen: Komt u om een roof te plegen? Hebt u uw strijdmacht bijeengebracht om buit te roven, om zilver en goud mee te voeren, om vee en bezit mee te nemen, om een grote roof te plegen?” Sjeba en Dedan waren nakomelingen van Raëma. Genesis 10:7 zegt: “De zonen van Raëma zijn: Sjeba en Dedan.” Historici leren ons dat de mensen die bekend stonden als Sheba en Dedan een rondzwervend volk was dat heen en weer migreerde door de woestijn van Arabië. Ze hebben een oude oorsprong. Dit gebied is het huidige Saoedi-Arabië. Kooplieden van Tarsis Tarsis is de Bijbelse term voor het Westen. Het beschrijft geen specifieke locatie, maar de wereld buiten het oude Israël. De kooplieden van Tarsis begonnen als de oude Fenicische handelaren, wiens schepen de Middellandse Zee doorkruisten en via de Straat van Gibraltar noordwaarts voeren naar havens in het gebied dat we nu Europa noemen. Ze voeren ook zuidwaarts naar de westkust van Afrika, vervolgens rond de Zuidelijke Kaap, voordat ze naar de havens in het oosten gingen, voor de handel in zijde en specerijen. Sommige bronnen zeggen dat ze zo ver naar het westen voeren naar de gebieden van Noord- en Zuid-Amerika. Deze handelaren waren de vroege internationale handelaren. Tarsis is de algemene term voor hun handel in de wereld als geheel. Vers 13 vertelt ons dat Saoedi Arabië en de Westerse wereld toekijken en niet ingrijpen om deze oorlog te voorkomen. [2]. 14 Daarom, mensenkind, profeteer en zeg tegen Gog: Zo zegt de Here GOD: Op die dag, wanneer Mijn volk Israël veilig woont, zult u dat dan niet weten? 15 En u zult komen vanuit uw plaats, uit de uiterste delen van het noorden, u en vele volken met u, allen te paard, een groot leger en een machtige strijdmacht. 16 En gij zult opkomen tegen Mijn volk Israël als een wolk, om het land te bedekken. Het zal in de laatste dagen zijn, en Ik zal u tegen Mijn land brengen, opdat de volken Mij zullen kennen, wanneer Ik Mij in u, o Gog, voor hun ogen zal heiligen." Vers 16: het zal in de laatste dagen zijn, dus de eindtijd. Dit lijkt in eerste instantie op dezelfde oorlog in Openbaring 20:8: En hij zal uitgaan om de volken te misleiden die in de vier hoeken van de aarde zijn, Gog en Magog, wier aantal is als het zand van de zee, om hen te verzamelen voor de oorlog. Echter, er zijn belangrijke verschillen: Hoewel de termen Gog en Magog zowel in het boek Ezechiël (38:2-3; 39:1-11) als in het boek Openbaring (20:8) dicht bij elkaar voorkomen, blijkt uit een vergelijking van deze passages dat het om twee verschillende historische gebeurtenissen gaat. Omdat Gog en Magog worden genoemd als strijders in een oorlog aan het einde van het millennium (Openbaring 20:7-9), hebben velen de twee veldslagen in Ezechiël en Openbaring als één en dezelfde geïdentificeerd. De gebeurtenissen na de veldslagen zijn echter heel verschillend, evenals de gebeurtenissen die aan elke veldslag voorafgaan. In de profetie van Ezechiël wordt de strijd van Gog en Magog door God gebruikt om Israël tot Zich te trekken; in Openbaring vindt de strijd van Gog en Magog plaats nadat God Zijn volk tot Zich heeft getrokken voor duizend jaar zegen tijdens het Millennium. Daarom lijkt het het beste om de strijd van Ezechiël in de Grote Verdrukking te plaatsen. Gog uit het land Magog viel Israël binnen in Ezechiël 38, voorafgaand aan de opstand die in Openbaring 20 aan het einde van het millennium wordt genoemd. Verschillen tussen de twee passages zijn onder meer: De invasie in Ezechiël komt uit het noorden, de opstand in Openbaring 20 komt uit de hele aarde. De invasie in Ezechiël duurt zeven jaar om wapens te vernietigen, terwijl het oordeel van de Grote Witte Troon onmiddellijk volgt op de opstand in Openbaring 20. De invasie in Ezechiël vindt plaats vóór de vestiging van het koninkrijk, terwijl de gebeurtenis in Openbaring 20 daarna plaatsvindt. De invasie van Ezechiël wordt vernietigd op de bergen van Israël, terwijl de strijdmacht van Openbaring 20 wordt vernietigd rond Jeruzalem. “In Ezechiël was Gog de leider en Magog zijn land, terwijl in Openbaring beide naties vertegenwoordigen.” Deze profetie van Ezechiël over Gog en Magog kan om drie redenen niet worden geïdentificeerd met de profetie in Openbaring 20:7-10. De eerste vindt plaats voordat het Koninkrijk op aarde wordt gevestigd; de tweede na dit Koninkrijk. Bovendien komt de invasie in Ezechiël alleen uit het noorden, maar in Openbaring komt ze uit de ‘vier windstreken van de aarde’. Verder markeert de opstand van Gog en Magog en hun vernietiging in Openbaring 20:7-10 het begin van de eeuwige staat (Openbaring 20:11-15), maar in Ezechiël is het een voorloper van het duizendjarige koninkrijk op aarde. Het feit dat Gog en Magog zowel in Ezechiël 38:1,6 als in Openbaring 20:7 worden genoemd, duidt voor sommigen op een verband. Gog is echter een menselijke leider en Magog is een volk in Ezechiël 38, maar hun betekenis wordt niet gedefinieerd in Openbaring 20. In andere opzichten is de scène anders. In Ezechiël gaat het leven na de oorlog door en duurt het maanden om de doden te begraven. De oorlog in Openbaring 20 wordt onmiddellijk gevolgd door de vernietiging van de aarde en de schepping van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. De oorlog in Openbaring 20 betreft Jeruzalem. De oorlog van Ezechiël raakt Jeruzalem niet. De scènes zijn verschillend.[3]. 17 Zo zegt de Here GOD: Bent u degene over wie Ik in vroegere dagen gesproken heb, door de hand van Mijn dienaren, de profeten van Israël, die in die dagen vele jaren lang geprofeteerd hebben dat Ik u tegen hen zou brengen? 18 En het zal geschieden, wanneer Gog tegen het land Israël optrekt, zegt de Here GOD, dat Mijn hevige toorn zal worden gewekt. 19 Want in Mijn jaloezie en in het vuur van Mijn toorn heb Ik gesproken: Voorwaar, op die dag zal er een grote beving zijn in het land Israël, 20 zodat de vissen in de zee, de vogels in de lucht, de dieren in het veld, alle kruipende dieren die op de aarde kruipen en alle mensen op het aardoppervlak zullen beven voor Mijn aangezicht. De bergen zullen worden omvergeworpen, de steile plaatsen zullen instorten en alle muren zullen op de grond vallen. 21 En Ik zal het zwaard tegen hem oproepen op al Mijn bergen, zegt de Here GOD. Het zwaard van ieder zal tegen zijn broeder zijn. 22 En Ik zal hem oordelen met pestilentie en met bloed. En Ik zal op hem, op zijn troepen en op de vele volken die met hem zijn, een overvloedige regen, grote hagelstenen, vuur en zwavel laten neerkomen. 23 Zo zal Ik Mijzelf groot maken en Mijzelf heiligen. En Ik zal Mijzelf bekendmaken aan de ogen van vele volken, en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben." ’ ” De aankondiging van de manier waarop de Heer Zichzelf zal heiligen op Gog (Ezechiël 38:16) begint met de uitspraak in vers 17, dat Gog degene is over wie God al door de vroegere profeten heeft gesproken. Het bevestigende antwoord op de gestelde vraag staat in het laatste deel van het vers: “om u over hen te brengen”; zodat הַאַתָּה הוּא eigenlijk betekent: u bent werkelijk hij. De uitspraak dat Gog degene is over wie God al door de vroegere profeten had gesproken, betekent niet dat die profeten Gog daadwerkelijk hadden genoemd, maar gewoon dat Gog de vijand was wiens opstand tegen het volk van God door de profeten van vroeger was voorspeld, evenals zijn vernietiging door een toornig oordeel van de Heer. Het doel van deze opmerking is niet om de profetie te bekrachtigen door te verwijzen naar de uitspraken van eerdere profeten, maar om aan te tonen dat de aanval van de volken die door Gog zijn verzameld op het land en het volk van de Heer, geen onverwachte gebeurtenis is, of een gebeurtenis die in strijd is met de belofte van het herstel van Israël als een koninkrijk van vrede. Naar welke uitspraken van de oudere profeten deze woorden verwijzen, is een vraag die moeilijk te beantwoorden is. Zacharia (12:2-3; 14:2-3) kan natuurlijk niet in aanmerking worden genomen, aangezien Zacharia zelf pas na de ballingschap profeteerde, en dus pas na Ezechiël. Maar we kunnen ons Joël 4:2 en 11 e.v. herinneren; Jesaja 25:5, 25:10, Ezechiël 26:21; Jeremia30:23 en 25; en in feite alle vroegere profeten die profeteerden over Jehovah's dag des oordeels over alle heidenen. Vers 18 en 19 bevatten geen woorden die Jehovah via de oude profeten sprak en die Ezechiël nu overbrengt naar Gog en de tijd van zijn verschijning (Hitzig en Kliefoth). Het voltooide werkwoord דִּבַּרְתִּי in vers 38:19 rechtvaardigt een dergelijke veronderstelling geenszins; want dit is puur profetisch en drukt de zekerheid van de goddelijke beslissing uit als iets dat duidelijk bewezen is. Nog minder kan 'נְאֻם אד in vers 18 worden opgevat als een verleden tijd, zoals Kliefoth veronderstelt; noch kunnen de verzen 18 en 19 worden beschouwd als iets dat al lang voorspeld was, en dus worden gescheiden van de verzen 20-23 als een woord van God dat nu voor het eerst wordt uitgesproken. Voor de antropopathische uitdrukking “mijn toorn stijgt op in mijn neus” vergelijk Psalm 18:9, “rook stijgt op in Zijn neus”. De uitbarsting van toorn komt tot uiting in de heftige ademhaling die de toornige man door zijn neus in- en uitademt (zie de commentaar op de Psalm, l.c.). Het uitbreken van de toorn van God wordt letterlijk uitgelegd in vers 19. In de jaloezie van Zijn toorn heeft God gesproken, d.w.z. besloten, om een grote beving over het land Israël te brengen. בְּקִנְאָתִי (zie Ezechiël 5:13) wordt versterkt door בְּאֵשׁ עֶבְרָתִי (zie Ezechiël 21:36; Ezechiël 22:21). De schok die over het land Israël zal komen, zodat alle schepselen in de zee, in de lucht en op de grond beven voor Jehova (מִפָּנַי), die verschijnt om te oordelen, zal in de natuur uitgroeien tot een werkelijke aardbeving, die bergen, heuvels en muren omverwerpt. מַדִרֵגֹות zijn steile hoogten, die alleen met treden kunnen worden beklommen (Hooglied 2:14). Dit beeld van het beven van de hele wereld, met alle schepselen, voor de Heer die komt om te oordelen, zowel hier als in Joël 4:16, Zacharia 14:4-5, berust op het feit dat zich daadwerkelijk heeft voorgedaan in verband met de openbaring van God op de Sinaï, toen de hele berg deed beven (Exodus 19:16.). De inwoners van het land Israël beven bij de verschrikkelijke verschijnselen die gepaard gaan met de openbaring van de toorn van God, hoewel het toornige oordeel niet op hen van toepassing is, maar op hun vijanden, Gog en zijn legers. De Heer roept het zwaard tegen Gog, opdat zijn legers elkaar verwonden en doden. Dit kenmerk van de vernietiging van de vijand door zelf toegebrachte wonden, dat we ook weer tegenkomen in Zacharia 14:13, heeft zijn typische voorbeeld in de nederlaag van de Midianieten in de tijd van Gideon (Richteren 7:22), en ook in die van de vijand die Juda binnenviel tijdens het bewind van Josafat (2 Kronieken 20:23). In לְכָל־הָרַי is de לְ niet distributief, maar geeft het de richting aan: “naar al mijn bergen”. De nederlaag van de vijand wordt versterkt door wonderbaarlijke plagen die door God worden opgelegd - pest en bloed (zie Ezechiël 28:23), stortregens en hagelstenen (zie Ezechiël 13:11), en het regenen van vuur en zwavel op Gog, zoals vroeger op Sodom en Gomorra (Genesis 19:24). - Zo zal Jehova Zichzelf bewijzen als de almachtige God door Zijn vijanden te oordelen en Zichzelf te heiligen voor alle volken (vergelijk vers 16 en 23). [4]. Hoofdstuk 39 1 Daarom, mensenkind, profeteer tegen Gog en zeg: Zo zegt de Here GOD: Zie, Ik ben tegen u, Gog, vorst van Meschech en Tubal. 2 Ik zal u omkeren en u leiden. Ik zal u uit het uiterste noorden halen en u tegen de bergen van Israël brengen. 3 Ik zal uw boog uit uw linkerhand slaan en uw pijlen uit uw rechterhand laten vallen. 4 Jij zult vallen op de bergen van Israël, jij en al je troepen, en de mensen die bij je zijn. Ik zal je als voedsel geven aan alle soorten roofvogels en aan de dieren van het veld. 5 Jij zult vallen op het open veld, want Ik heb het gezegd, zegt de Here GOD. 6 En Ik zal vuur zenden op Magog en op hen die op de eilanden wonen. En zij zullen weten dat Ik de HEERE ben. 7 En Ik zal Mijn heilige naam bekendmaken in het midden van Mijn volk Israël. En Ik zal niet meer toestaan dat zij Mijn heilige naam ontheiligen. Dan zullen de volken weten dat Ik de HEERE ben, de Heilige in Israël. 8 Zie, het komt, en het zal geschieden, zegt de Here GOD. Dit is de dag waarvan Ik gesproken heb. 9 En de inwoners van de steden van Israël zullen uitgaan en de wapens in brand steken en verbranden, zowel de schilden als de bucklers, de bogen en de pijlen, en de werpsperen en de speren. En zij zullen ze zeven jaar lang met vuur verbranden, 10 zodat zij geen hout uit het veld zullen halen, noch iets uit de bossen zullen kappen; want zij zullen vuur maken van de wapens. En zij zullen plunderen wie hen geplunderd hebben, en beroven wie hen beroofd hebben, zegt de Here GOD. 11 En het zal geschieden op die dag, dat Ik Gog een begraafplaats zal geven in Israël, in het dal van hen die voorbijgaan, ten oosten van de zee. En het zal hen die voorbijgaan afsluiten. En daar zullen zij Gog en al zijn menigte begraven. En zij zullen het noemen: Het dal van de menigte van Gog. 12 En het huis van Israël zal hen begraven, om het land te reinigen, zeven maanden lang. 13 En al het volk van het land zal hen begraven, en het zal voor hen een dag van roem zijn, de dag waarop Ik verheerlijkt zal worden, zegt de Here GOD. 14 En zij zullen mannen in dienst nemen om voortdurend het land te doorzoeken en degenen die op het aardoppervlak achterblijven te begraven, om het te reinigen. Aan het einde van zeven maanden zullen zij met het doorzoeken beginnen. 15 En als degenen die door het land trekken, voorbijgaan, en iemand een bot ziet, dan zal hij er een teken naast zetten, totdat de begraafsters het hebben begraven in het Dal van de Menigte van Gog. 16 En ook de naam van de stad daar is Menigte. Zo zullen zij het land reinigen." Dit hoofdstuk is het vervolg van het vorige en gaat door met ons bekend te maken wat God met Gog gaat doen. Gog als buit voor Israël Ezechiël moet doorgaan met profeteren tegen Gog (vers 1). Voor de vijfde keer klinken in verband met Gog de woorden “zo zegt de Heere HEERE”. De eerste woorden die volgen, zijn gelijk aan die van het begin van het vorige hoofdstuk (38:1-3 ). De HEERE herhaalt Zijn voornemen om Gog vanuit zijn woonplaats in “het uiterste noorden” mee te slepen naar “de bergen van Israël” (vers 2). Direct daarna vertelt Hij dat Hij Gog en zijn bende in Israël zal ontwapenen en hoe Hij dat zal doen (vers 3). Het wordt voorgesteld als een gevecht, waarbij Gog echter geen schijn van kans heeft. De HEERE slaat hem eenvoudig zijn boog uit zijn linkerhand en maakt zijn rechterhand krachteloos, zodat hij zijn pijlen niet kan vasthouden. Daar staat hij dan, weerloos. Vervolgens zal hij vallen op de bergen van Israël, samen met allen die met hem zijn opgetrokken (vers 4 ). Daar liggen ze dan, verslagen. Zij die hebben gedacht een rijke buit te kunnen roven, worden door de HEERE aan de aasvogels en de hyena’s tot voedsel gegeven. Al hergroeperen de legers van Gog die uit de bergen zijn ontkomen zich in het open veld, ze zijn ook daar geen partij voor de HEERE (vers 5). Hij zal hen daar neervellen. Het zal gebeuren, want Hij heeft het gezegd. Het land in het verre noorden, Magog, waaruit Gog weggetrokken is, zal door de HEERE met Zijn vuur worden geoordeeld (vers 6). Het vuur komt ook in de kustlanden die onbezorgd wonen. Mogelijk dat hiermee de landen worden bedoeld die aan de kust van de Zwarte Zee en de Kaspische Zee liggen. Wat Israël betreft, zal de HEERE Zijn heilige Naam in hun midden bekendmaken (Ezk_39:7 ). Hij zal Zijn heilige Naam niet langer laten ontheiligen. Hij is de “Heilige” – hier niet van Israël (Psalm 71:22 ; Jesaja 5:19, 10:20, 12:6, 30:12, 30:15, 41:14, 43:3, 43:14, 45:11, 47:4, 48:17, 54:5 en 60:14 ), maar – “in Israël”. Hij woont te midden van Zijn volk. Zijn oordeel over Gog in Zijn land maakt dat eens te meer duidelijk. Op die dag, de dag waarover Hij gesproken heeft dat Gog geoordeeld zal worden en waar Hij naar heeft uitgezien, zal er een vaste vrede zijn, waaraan niemand ook maar iets kan veranderen (vers 8). Dan is er ongestoorde, volle vrede in Israël en in de wereld. De vernietiging is in enkele woorden beschreven. De beschrijving van de gevolgen gebeurt veel uitvoeriger. De vijanden menen Israël als prooi te overvallen, maar het omgekeerde gebeurt: de inwoners van Israël zullen hun aanvallers beroven (verzen 9-10). Dit gedeelte doet denken aan de Joden in Susan in het boek Esther, die ook eerst dreigen te worden omgebracht door hun vijanden, maar waar de rollen ook worden omgedraaid (Esther 9:1-10). Het wapentuig van de legers van Gog zal als brandhout dienen. Het is een enorm arsenaal. Men zal er liefst zeven jaar vuur van kunnen stoken. Gewoonlijk worden buitgemaakte wapens aan de eigen wapenvoorraad toegevoegd. Maar toevoeging aan de eigen wapenvoorraad is niet nodig, want er zullen geen oorlogen meer zijn. Bij de komst van Christus zijn de wapens omgesmeed tot landbouwwerktuigen (Jesaja 2:4 en Micha 4:3). Na de volkomen verdelging van Gog wijst de HEERE voor de gesneuvelden een graf aan in Israël (vers 11). Er zal geen transport van de lijken plaatsvinden naar hun eigen land. De plaats van het graf is “het dal van de reizigers”. Dat dal zal een massagraf worden, waardoor het niet meer als een doorgangsweg voor reizigers kan worden gebruikt. Het dal krijgt een nieuwe naam: “Dal van de menigte van Gog.” De slachting onder de legers van Gog zal zo groot zijn, dat het zeven maanden zal duren voordat alle lijken, of wat daarvan over is, begraven zijn (vers 12). Aan het begraven van die talloze lijken zal de hele bevolking deelnemen (Ezk_39:13 ). De HEERE heeft de vijand verslagen, Hij krijgt de eer. Zijn volk deelt in de overwinning en houdt zich met de resultaten ervan bezig. Het is het zekere bewijs van de totale verdelging van de vijand. Ze horen er niet alleen van, maar kunnen als het ware de bewijzen ervan aanraken. Als na zeven maanden de massa is begraven, zullen mannen die daartoe apart gesteld zijn, zich bezighouden met het opsporen van restanten van de vijand (vers 39:14). Die speurtocht is nodig om het land helemaal te reinigen (vgl. Numeri 19:16). Zij worden daarbij geholpen door reizigers die op hun tocht door het land hier of daar een menselijk bot ontdekken (vers 15). Als ze beenderen zien, moeten ze deze herkenbaar maken, zodat de doodgravers de beenderen gemakkelijk kunnen opmerken en deze kunnen begraven in het massagraf. Zo zal het land gereinigd worden. De naam van het massagraf wordt verbonden met de naam van de stad Hamona (vers 16). Hamona betekent ‘menigte’. Wanneer alle restanten van de ‘menigte’ aan lijken zijn begraven op die ene plaats, zal het land gereinigd zijn. [5] 17 En jij, mensenkind, zo zegt de Here GOD: Spreek tot alle soorten vogels en tot alle dieren van het veld: Komt bijeen en verzamelt u, komt bijeen van alle kanten voor Mijn offer dat Ik voor u offer, een groot offer op de bergen van Israël, opdat gij vlees eet en bloed drinkt. 18 Jullie zullen het vlees eten van de machtigen en het bloed drinken van de vorsten der aarde, van rammen, lammeren, geiten en stieren, allemaal vetgemeste dieren uit Basan. 19 En jullie zullen vet eten tot jullie verzadigd zijn, en bloed drinken tot jullie dronken zijn, van Mijn offer dat Ik voor jullie heb gebracht. 20 En jullie zullen aan Mijn tafel verzadigd worden met paarden en wagens, met machtige mannen, alle krijgslieden, zegt de Here GOD. 21 En Ik zal Mijn heerlijkheid onder de volken vestigen, en alle volken zullen Mijn oordelen zien die Ik heb uitgevoerd, en Mijn hand die Ik op hen heb gelegd. 22 Zo zal het huis van Israël weten dat Ik de HEERE, hun God, ben, vanaf die dag en voor altijd. 23 En de volken zullen weten dat het huis van Israël weggevoerd is vanwege hun ongerechtigheid. Omdat zij Mij ontrouw waren, heb Ik Mijn aangezicht voor hen verborgen en hen overgeleverd in de hand van hun vijanden, en zij zijn allen door het zwaard gevallen. 24 Naar hun onreinheid en naar hun overtredingen heb Ik hun gedaan en Mijn aangezicht voor hen verborgen. Het oordeel over Gog verheerlijkt de HEERE In vers 17 horen we een nieuw “zo zegt de Heere HEERE” – voor de zesde keer in deze twee hoofdstukken. De HEERE komt terug op wat Hij in vers 4 tegen Ezechiël heeft gezegd. Hij moet alle roofvogels en roofdieren oproepen om zich te goed te doen aan de gevallen menigte van Gog. De HEERE noemt het “Mijn offer” (vers 17 en 19) en “een groot offer” (vers 17) dat Hij brengt. De roofdieren mogen het vlees eten en het bloed drinken (vers 17-19 ). Het bloed is het leven en behoort aan God. Hij kan daarom bepalen wat Hij ermee doet. Hier geeft Hij het de roofdieren, waardoor de smadelijke verdelging van dit immense leger nog smadelijker wordt. De ‘maaltijd’ wordt in onderdelen genoemd en er mag onbeperkt worden gegeten, tot verzadiging en dronkenschap toe. Het offer dat de HEERE brengt, kent geen maat. Ze mogen het eten aan “Mijn tafel” (vers 20). De HEERE heeft alles bereid, ze hoeven alleen maar te consumeren, waarbij ze zich geen enkele beperking hoeven op te leggen. Door Zijn handelwijze met Gog en zijn menigte toont God Zijn heerlijkheid aan de heidevolken (vers 21). Die volken zullen Zijn oordeel zien dat Hij geveld heeft. Zij zien in dat oordeel Zijn hand die Hij op Gog en Zijn menigte gelegd heeft als bewijs van Zijn volkomen heerschappij over deze opstandelingen. Als ooit de gedachte heeft geleefd dat de HEERE Zijn volk niet kan bevrijden, dan is die nu wel rechtgezet (vers 22). Die gedachte heeft in het verleden kunnen opkomen bij Zijn volk, het huis van Israël, dat steeds weer door vijanden is belaagd en verwoest. Die gedachte kan ook zijn opgekomen bij de heidevolken die steeds weer bezit van Israël hebben kunnen nemen (vers 23). De volken zullen tot het inzicht komen dat ze zich wel heel erg hebben vergist in het toeschrijven van Israëls ballingschap aan de onmacht van God om Zijn volk tegen de vijanden te beschermen. Het is niet in hen opgekomen dat God die vijanden juist heeft gestuurd en hun de macht heeft gegeven om Zijn volk te overwinnen omdat Zijn volk Hem ontrouw is geweest en Hij hen daarom heeft moeten tuchtigen. Daarom heeft de koning van Babel het volk in ballingschap kunnen voeren en daarom hebben andere vijanden hen kunnen doden. Het is omdat de HEERE Zijn volk in hun hand heeft gegeven. Hij heeft met Zijn volk gehandeld vanwege hun overtredingen tegen Hem (vers 24). Daarom heeft Hij Zijn aangezicht voor hen moeten verbergen. [5]. 25 Daarom zegt de Here GOD: Nu zal Ik de gevangenen van Jakob terugbrengen en barmhartigheid betonen aan het hele huis van Israël, en Ik zal jaloers zijn voor Mijn heilige naam. 26 nadat zij hun schande en al hun zonden, waarmee zij tegen Mij gezondigd hebben, gedragen hebben, wanneer zij veilig in hun land wonen en niemand hen verschrikt; 27 wanneer Ik hen weer uit de volken heb teruggebracht en hen uit de landen van hun vijanden heb verzameld, en Ik Mij in hen heb geheiligd voor de ogen van vele volken; 28 dan zullen zij weten dat Ik de HEERE hun God ben, die hen onder de volken heeft verbannen. Maar Ik heb hen verzameld in hun eigen land en heb niemand van hen daar achtergelaten. 29 Ik zal Mijn aangezicht niet meer voor hen verbergen, want Ik heb Mijn Geest uitgestort over het huis van Israël, zegt de Heere HEERE. Israël hersteld in het land Voor de zevende en laatste keer klinken in deze twee hoofdstukken de woorden “zo zegt de Heere HEERE” (vers 25). De inhoud van die woorden is het herstel van Israël in het land. Dat herstel begint met het brengen van een omkeer in de gevangenschap van Zijn volk dat Hij “Jakob” noemt (vgl. Psalm 85:1 ; Jeremia 30:18 en Jeremia 33:26). De naam Jakob herinnert aan hun stamvader in zijn zwakheid. De oorsprong van het herstel ligt bij de HEERE en heeft zijn grond in Zijn ontferming en in het opkomen voor Zijn Naam. Hij ontfermt Zich over “heel het huis van Israël”, dat wil zeggen alle twaalf stammen (vgl. Ezechiël 3:7,20:40, 36:10 en 37:11). Tevens neemt Hij het op voor Zijn heilige Naam. Vers 39:26 geeft, zoals de HSV hier vertaalt, aanleiding tot de verkeerde gedachte dat Israël trouwbreuk pleegt terwijl het onbezorgd in het land woont. Dit vers kan echter ook als volgt vertaald worden: “Zij zullen de smaad en al de ontrouw, waarmee zij Mij ontrouw zijn geweest, vergeten, wanneer zij in hun land wonen, veilig, zonder dat iemand hen opschrikt” (vertaling Nederlands Bijbelgenootschap 1951). De bedoeling is, dat alle vroegere ellende en afwijking vergeten zullen zijn als zijn eenmaal in hun land wonen. Een andere vertaling luidt: “En zij zullen de verantwoording voor hun smaad en trouweloosheid, waarmee zij zich tegen Mij misdragen hebben, op zich nemen, wanneer zij zeker in hun land wonen en niemand hen opschrikt” (Slachter 2000). In deze vertalingen is duidelijk dat het volk in gerustheid in het land woont als een volk dat hersteld is in zijn relatie met de HEERE. Dat komt ook overeen met het betoog van de profeet die spreekt over het teruggekeerde volk dat in de zegen van het vrederijk eindelijk rust heeft gevonden. De Bewerker van de zegen van het vrederijk is de HEERE. Hij brengt hen terug uit de volken en brengt hen bijeen uit de landen van hun vijanden (vers 39:27). Hierdoor zal Hij voor de ogen van veel heidevolken geheiligd worden, dat wil zeggen dat ze Hem zullen erkennen als de enige ware God. Het zal geen vraag meer zijn Wie de God van Israël is en dat Hij – en niet de volken – met Zijn volk heeft gehandeld (vers 28). Hij heeft Zijn volk onder de heidevolken in ballingschap gevoerd vanwege de ontrouw aan Hem. Eerst in Babel en later ook onder “veel heidenvolken” vanwege hun verwerping van de Messias. Het zal ook volkomen duidelijk zijn dat Hij het is en niemand anders Die Zijn volk weer heeft verzameld in hun land, zonder iemand te vergeten. Dan is de relatie niet slechts tijdelijk of gedeeltelijk, maar voorgoed en volledig hersteld. Hij zal Zijn aangezicht niet meer voor hen verbergen (vers 29). Dat hoeft ook niet, want ze zullen Hem dienen met een volkomen hart. Dat doen ze omdat de HEERE Zijn Geest over hen heeft uitgestort. De Geest legt beslag op hen en daardoor zullen ze alles steeds tot eer van God doen. De Geest zal ook te midden van Gods volk wonen in de herbouwde tempel, waarover de volgende hoofdstukken ons uitvoerig informeren. [5]. Eindnoten [1] https://www.godskalender.nl/zes-landen-van-ezechiel-38/ [2] https://www.godskalender.nl/ezechiel-38-oorlog/ [3] https://www.spiritandtruth.org/questions/243.htm?x=x [4] Keil&Delitzsch, module in softwareprogramma E-Sword. [5] King Comments (NL) door Ger de Koning, module in softwareprogramma E-Sword.